3. Verbinding van een inflatie/deflatie apparaat voorzien van een manometer met de dilatatie
catheter
3-1 Vul een inflatie/deflatie apparaat voorzien van een manometer met contrastvloeistof en verwijder
alle lucht uit het apparaat.
3-2 Maak het inflatie/deflatie apparaat goed vast aan de ballon opblaaspoort van de dilatatie
catheter. Om er zeker van te zijn dat er geen lucht in het systeem binnenkomt moet het inflatie/
deflatie apparaat voldoende gevuld zijn met contrastvloeistof.
4.Inbrengen van de dilatatie catheter
4-1 Breng een inbrenghuls in het bloedvat, zoals beschreven in de gebruiksaanwijzing van de
fabrikant.
4-2 Kies een guiding catheter die overeenstemt met de gegevens op het etiket en die geschikt is
voor de plaats van de laesie en de anatomie van de patiënt. Spoel de guiding catheter met een
gehepariniseerde fysiologische zoutoplossing vóór gebruik.
OPGELET
4-3 Plaats de guiding catheter in het ostium van de gewenste kransslagader volgens een
goedgekeurd protocol. Controleer de positie van de guiding catheter onder hoge resolutie
fluoroscopie. Dien een aangepaste dosis vasodilatator toe, nadat de positie van de guiding
catheter gecontroleerd is.
4-4 Breng de dilatatie catheter in doorheen de hemostatische klep van de Y-verbinding die
vastgemaakt is aan de guiding catheter.
OPGELET
4-5 Beweeg onder hoge resolutie fluoroscopie de dilatatie catheter voort totdat hij een punt bereikt
op ongeveer 2-3 cm proximaal van het distale einde van de guiding catheter. De diepte merkers
op de schacht geven aan hoever de dilatatie catheter is ingebracht.
4-6 Beweeg de voerdraad voort tot in de gewenste kransslagader onder hoge resolutie fluoroscopie.
Voer een angiografie uit met de guiding catheter om te controleren of de voerdraad de stenose
heeft gekruist.
OPGELET
4-7 Beweeg de dilatatie catheter over de voerdraad voort totdat de ballon de stenose bereikt.
WAARSCHUWING Bij het voelen van enige weerstand, de voerdraad of de dilatatie
4-8 Beweeg de dilatatie catheter vooruit om de ballon op de plaats van de stenose te brengen m.b.v.
de radio-opake merker en blaas de ballon op bij een lage druk van 1-2 atm (101-203 kPa) nadat
de hemostatische klep van de Y-verbinding is vastgedraaid. Controleer of de ballon geplaatst is
in het midden van de stenose door middel van de ongelijkheidsresultante (dumbbell effect).
OPGELET
5. Opblazen van de ballon
5-1 Blaas de ballon op met de aangepaste druk gedurende de aangepaste tijd met het inflatie/
deflatie apparaat voorzien van een manometer en laat dan de ballon leeglopen.
WAARSCHUWINGEN • Blaas de ballon voorzichtig op onder hoge resolutie fluoroscopie,
47
Dien aan de patiënt de geschikte anticoagulantia toe vooraleer de guiding
catheter in te brengen.
Zorg er voor dat de hemostatische klep van de Y-verbinding losgedraaid is.
Wanneer de klep aangespannen is, zal dit de doorgang van de ballon
bemoeilijken.
De angiografie moet uitgevoerd worden vanuit verschillende richtingen om te
controleren of de voerdraad in het gewenste bloedvat is ingebracht.
catheter niet te krachtig vooruitbewegen. Stel de oorzaak van de
weerstand vast onder hoge resolutie fluoroscopie, vooraleer verder te
gaan. Het voortbewegen met kracht kan leiden tot beschadiging van
het bloedvat en/of het afscheuren of scheuren van de voerdraad of van
de dilatatie catheter. Dit kan de recuperatie van fragmenten
noodzakelijk maken.
Draai de hemostatische klep van de Y-verbinding niet te vast, daar dit de
inflatie/deflatietijd kan beinvloeden en/of de catheter schacht kan doen
knikken.
en controleer of door de druk de ballon opblaast. Indien de ballon
niet opblaast, oefen dan geen excessieve druk uit op de ballon,
aangezien dit het leeglopen van de ballon kan verhinderen.
• De druk om de ballon op te blazen mag de RBP niet overschrijden.
Een druk hoger dan de RBP kan als gevolg hebben dat de ballon
scheurt. De RBP is gebaseerd op de resultaten van in-vitro testen.