HOOFDSTUK 8
START
De leiding van de pomp en de zuigleiding moeten vooraf de start gevuld zijn met de te verpompen vloeistof om droogloop bij de start te
voorkomen.
OPGELET
Gevaar in verband met de apparatuur en de werking.
Droogloop kan de lager van de pomp en de asafdichting beschadigen.
Lees voorafgaand aan het gebruik van de pomp het hoofdstuk Toepassingen voor een correct gebruik
8.1 WERKING
• Start de pomp en controleer
de draairichting van de motor
(driefasenmotoren).
• Start de pomp en houd de aan-uit klep van
de perszijde van de pomp gesloten. Open
OPGELET
Gevaar in verband met de apparatuur en de werking.
Als de pomp geïnstalleerd wordt op plekken waar hij tijdens de stilstand kan worden blootgesteld aan vorst, dan moeten de pomp en het
leidingsysteem worden afgetapt om schade door bevriezing te voorkomen.
de aan-uit klep vervolgens langzaam. De
pomp moet soepel en geruisloos draaien. Is
dit niet het geval dan kan het noodzakelijk
zijn de aanzuiging van de pomp nogmaals
uit te voeren.
VERTALING VAN DE ORIGINELE HANDLEIDING
• Controleer het stroomverbruik van de
motor. Pas, indien nodig, de instelling van
het thermische relais aan.
• Eventueel in de pomp aanwezige
luchtzakken kunnen worden afgelaten door
de ontluchtingsschroef aan te passen.
NL
95