Afb. 12
Afb. 13
6. Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting dient door een erkend installateur te
worden uitgevoerd volgens de in Nederland/België geldende
voorschriften en aan de hand van de grafieken voor de motorbe-
veiliging, starter en bewakingsapparatuur.
Vergewis u ervan dat de voedingsspanning is uitge-
schakeld alvorens de deksel van de klemmenkast te
verwijderen en de pomp te verwijderen/te demonte-
ren.
De boostermodulen dienen te zijn aangesloten op
een externe netschakelaar.
BM: De elektrische aansluitingen in de klemmenkast dienen
overeenkomstig afb. 14 en 15 tot stand te worden gebracht.
BMB: De motorkabel en de voedingskabel dienen dicht bij de
flens door middel van een klemmenkast (afb. 14 en 15) of een ka-
bellas op elkaar te worden aangesloten.
De onderwatermotoren zijn voorzien van wikkelingen voor directe
inschakeling. Motoren met wikkelingen voor ster/driehoek-starten
zijn leverbaar op aanvraag. De motor dient te worden aangeslo-
ten op een effectieve motorstarter die de motor beschermt tegen
schade door spanningsverlies, fasestoring, overbelasting en een
geblokkeerde rotor.
De ampèreschaal van de overbelastingsbeveiliging die op de
starter is aangebracht, moet worden gekalibreerd op een bereik
van 0,8 tot 1,2 maal de vollaststroom van de motor.
In geval van een geblokkeerde rotor moet de overbelastingsbe-
veiliging de motor binnen 10 seconden uitschakelen na een kou-
de start.
Indien de overbelastingsbeveiliging niet aan deze eis voldoet,
vervalt de garantie op de motor.
Het is altijd beter handbediende motorbeveiligingen te gebruiken.
Deze moeten bovendien worden gebruikt wanneer spanningsva-
riaties optreden groter dan ±10%.
Bij eventuele spanningsvariaties kleiner dan 10% kunnen mag-
neetschakelaars worden gebruikt.
Als het relais de motor niet uitschakelt biedt de magneetschake-
laar geen enkele bescherming aan de motor.
64
Er dient samen met de handbediende motorbeveiliging een apart
relais te worden gebruikt voor een automatische start/stop, af-
standsbediening, enz. Als dit relais defect raakt door bijv. doorge-
brande contacten heeft dit geen invloed op de werking van de
overbelastingsbeveiliging.
In stroomtoevoersystemen waarin zich onderspanning en asym-
metrie van de fasen kunnen voordoen, dient eveneens een fase-
bewakingsrelais te worden aangebracht.
Het stuurstroomcircuit dient zo te zijn ingericht dat alle modulen
worden uitgeschakeld zodra er een module uitvalt.
Afb. 14
BM 4", BM 6", BM 8",
BMB 4", BMB 6" en BMB 8"
directe inschakeling
Black :U
Zwart
M
Red :V
Rood
Yellow:W
Geel
BK = Zwart
RD = Rood
YE = Geel
Afb. 15
BM 6", BM 8", BMB 6" en BMB 8"
ster/driehoek-aanloop
W2
B2
S
U
P
V2
R2
P
L
U2
Y2
Y
F
W1
R1
O
R
V1
Y1
U1
B1
BK = Zwart
B=Black, R=Red, Y=Yellow
RD = Rood
YE = Geel
6.1 Gebruik van een frequentie-omvormer
Motoren van GRUNDFOS:
De MS-driefasenmotoren van GRUNDFOS kunnen op een fre-
quentie-omvormer worden aangesloten.
N.B.: Aansluiting van een GRUNDFOS MS-motor met tempera-
tuuropnemer op een frequentie-omvormer leidt ertoe dat er een
zekering in de opnemer doorbrandt waardoor de opnemer wordt
geïnactiveerd. Aangezien de opnemer niet kan worden gereacti-
veerd draait de motor in dat geval als een motor zonder tempera-
tuuropnemer.
Indien de motor is aangesloten op een frequentie-omvormer
wordt afgeraden de motor op een frequentie hoger dan de nomi-
nale frequentie (50 of 60 Hz) te laten draaien. Terwijl de pomp in
bedrijf is, dient de frequentie (en dus ook het toerental) steeds
zodanig te zijn dat er voldoende koelvloeistof langs de motor blijft
stromen.
Om schade aan het pompgedeelte te voorkomen moet de motor
stoppen zodra de volumestroom van de pomp tot onder 0,1 x no-
minale volumestroom daalt.
Afhankelijk van het type frequentie-omvormer kan de motor wor-
den blootgesteld aan schadelijke spanningspieken.
Dit probleem is te verhelpen door een RC-filter tussen de fre-
quentie-omvormer en de motor te installeren.
S
L1
U
P
L2
P
L
L3
Y
M