NL
7.5
Met de trekker rijden
WAARSCHUWING!
Gevaar door onaangepaste snelheid!
Rijd vooral in het begin langzaam om aan
het rij- en remgedrag van de trekker te
wennen!
Voor elke richtingsverandering moet de
rijsnelheid zodanig worden verminderd
dat de bestuurder altijd de controle over
de gazontrekker behoudt en deze daarbij
niet kan omkantelen!
Uw trekker wordt aangedreven door een hy-
drostaat(pedaalbediening).
7.5.1
Rit voorbereiden bij temperaturen
onder de 10 °C
1. Controleer of de maaier NIET is ingescha-
keld. Controleer daarvoor de tuimelschake-
laar (04/2).
2. Start de motor en laat hem ong. 30 seconden
lang warmdraaien om de viscositeit van de
versnellingsbakolie te optimaliseren. Daarna
kunt u met de trekker rijden. De maaier mag
pas worden ingeschakeld als de motor enke-
le minuten heeft gedraaid.
7.5.2
Met hydrostaat (pedaalbediening)
rijden
1. Druk het rempedaal (03/1) in en vergrendel
het met de parkeerhendel (03/2).
2. Stel de maaier in op de grootste maaihoogte
(04/1).
3. Start de motor.
4. Druk de rem in (03/1).
5. Druk langzaam op het voetpedaal voor de
gewenste rijrichting:
■
Vooruit: Voetpedaal (02/1)
■
Achteruit: Voetpedaal (02/2)
6. Hoe verder u het pedaal indrukt, hoe sneller
de trekker zich in de gewenste richting ver-
plaatst.
7. Laat het voetpedaal los en druk het rempe-
daal (03/1) in om te stoppen.
OPMERKING
Trek altijd, wanneer u de trekker verlaat,
de parkeerhendel aan bij ingeduwd rem-
pedaal, zodat de trekker niet kan wegrol-
len!
64
7.5.3
Rijden en maaien op hellingen
WAARSCHUWING!
Gevaar door fout bij het rijden op hel-
lingen!
Wees bijzonder voorzichtig bij het rijden
op hellingen! Er bestaat geen „veilige"
helling.
Neem daarvoor vooral de volgende vei-
ligheidsinstructies in acht!
Wanneer de wielen doordraaien of wan-
neer het voertuig bij het omhoogrijden op
een helling blijft steken, schakel de maai-
er en de hulpstukken uit. Rijd daarna
langzaam en recht vooruit de helling af!
Door het extra gewicht van een volle
grasopvangbak neemt het kantelgevaar
van de gazontrekker toe!
■
Rijd niet op hellingen van meer dan 10°
(18 %). Voorbeeld: dat komt overeen met
een hoogteverschil van 18 cm over een leng-
te van een meter.
■
Rijd niet met schokken.
■
Rem niet met schokken.
■
Houd de rijsnelheid laag.
■
Rijd altijd dwars op de helling.
■
Versnel niet stevig.
■
Stuur niet met schokken.
7.5.4
Maaien met de gazontrekker
Voor een goed maairesultaat moet de rijsnelheid
worden aangepast aan de gazonomstandighe-
den. Kies voor het maaien maximaal 2/3 van de
mogelijke rijsnelheid met het pedaal. De maxima-
le snelheid van de trekker is uitsluitend bestemd
voor de rijmodus zonder ingeschakelde maaier.
Doorgaans bedraagt de maaihoogte 4 - 5 cm. Dit
komt overeen met het 2e of 3e raster van de
hoogteverstelling (04/1). Als het gras vochtig en
nat is, maait u met een hogere maaihoogte.
Als het gras erg hoog is, is het raadzaam om in
twee stappen te maaien. Stel de maaier bij de
eerste stap op maximale maaihoogte. Bij de
tweede stap kunt u deze dan op de gewenste
hoogte instellen.
De trekker gebruiken