4.4 Kabelafmetingen
Controleer nauwkeurig of de onderwaterkabel geschikt is voor
permanente onderdompeling in en de temperatuur van de te
verpompen vloeistof.
GRUNDFOS heeft onderwaterkabels voor een groot aantal
installaties.
De keuze van de kabeldoorsnede (q) dient aan de volgende
voorwaarden te voldoen:
1. De doorsnede van de onderwaterkabel dient geschikt te zijn
voor de nominale motorstroom (I).
2. De kabeldoorsnede dient groot genoeg te zijn zodat het
spanningsverlies over de kabel acceptabel is.
Gebruik de grootste kabeldoorsnede zoals gevonden uit de
hierna weergegeven voorwaarden 1 en 2.
Ad 1: In onderstaande tabel worden de maximaal toelaatbare
stroomwaarden voor de GRUNDFOS onderwaterkabels weer-
gegeven welke geldt voor een omgevingstemperatuur van max.
30°C. Is de omgevingstemperatuur hoger dan 30°C, dan dient u
contact op te nemen met GRUNDFOS.
Bij het bepalen van de kabeldoorsnede dient u ervoor te zorgen
dat de nominale motorstroom niet hoger is dan de stroomwaarde
(I
).
s
Voor ster/driehoek-aanloop dient de kabeldoorsnede zodanig te
zijn bepaald, dat 0,58 x de nominale motorstroom niet hoger is
dan de stroomwaarde (I
) van de kabels.
s
q [mm²]
I
[A]
s
1,5
18
2,5
25
4
34
6
43
10
60
16
80
25
101
35
126
Indien u geen onderwaterkabels van GRUNDFOS gebruikt, dient
u de kabeldoorsnede te kiezen op basis van de stroomwaarden
van de door u gebruikte kabels.
Ad 2:
N.B.: De diameter van de onderwaterkabel moet toereikend zijn
om te voldoen aan de eisen voor de spanningsvoorziening als
vermeld in paragraaf 4.1 Algemeen.
Bepaal met behulp van de diagrammen op pagina 110 en 111
hoeveel het spanningsverlies is bij een bepaalde doorsnede.
Daarbij geldt dat:
I =
De nominale ingangsstroom van de motor.
Voor ster/driehoek-starten geldt:
I = nominale ingangsstroom van de motor x 0,58.
Lx =
De lengte van de kabel vertaald in een spanningsverlies
van 1% van de nominale spanning.
kabellengte
Lx =
toelaatbaar spanningsverlies in %
q =
Doorsnede van de onderwaterkabel.
Trek een rechte lijn tussen de geldende I-waarde en de Lx-
waarde. U kiest de dikte die recht boven het punt wordt aangege-
ven waar de lijn de q-as snijdt.
De diagrammen zijn gebaseerd op grond van de volgende
formule:
U x U
L =
I x 1,73 x 100 x (cosx
q
76
q [mm²]
I
[A]
s
50
153
70
196
95
238
120
276
150
319
185
364
240
430
300
497
+ sinx Xl)
waarbij
L =
Lengte van de onderwaterkabel [m]
U =
Nominale spanning [V]
U =
Spanningsverlies [%]
I =
Nominale motorstroom [A]
cos = 0,9
=
Soortelijke weerstand: 0,02 [mm²/m]
q =
Doorsnede onderwaterkabel [mm²]
sin = 0,436
Xl =
Inductieweerstand: 0,078 x 10
4.5 Aansluiting van motoren
Driefasen onderwatermotoren dienen te zijn beveiligd (zie para-
graaf 4.2 Motorbeveiliging).
Hoe de CU 3 wordt aangesloten, leest u in de bijbehorende instal-
latie- en bedieningsinstructies.
Wanneer een conventionele motorbeveiliging wordt gebruikt,
dient u de motor op de hieronder beschreven wijze aan te sluiten.
4.5.1 Controleren van de draairichting
N.B.: De pomp mag alleen worden gestart wanneer het zuig-
verbindingsstuk geheel in de vloeistof is ondergedompeld.
Nadat de voedingsspanning op de pomp is aangesloten kunt u
de draairichting als volgt controleren:
1. Start de pomp en noteer de capaciteit en opvoerhoogte welke
de pomp geeft.
2. Stop de pomp en verwissel twee fasen. Bij motoren gewikkeld
voor ster/driehoek-aanloop verwisselt u U1 met V1 en U2 met
V2.
3. Start de pomp en noteer de capaciteit en opvoerhoogte welke
de pomp geeft.
4. Stop de pomp.
5. Vergelijk de resultaten die bij punt 1 en 3 werden genoteerd.
De aansluiting waarbij de grootste capaciteit en opvoerhoogte
werd genoteerd, is de juiste.
4.5.2 GRUNDFOS motor: directe aanloop
Hoe de GRUNDFOS onderwatermotoren gewikkeld voor directe
aanloop worden aangesloten, ziet u in onderstaande tabel en
afb. 8.
Voeding
GRUNDFOS 6"-, 8"-, 10"- en 12"-motoren
L1
L2
L3
PE
Controleer de draairichting zoals omschreven in paragraaf
4.5.1 Controleren van de draairichting.
L1
U V W PE
M
3
Afb. 8
-3
[/m]
Kabel/aansluiting
U
V
W
PE
L2 L3
PE