Dimensionering van de aardlekschakelaar
4.2.1
In beginsel gelden de nationale installatievoorschriften.
Indien daar niet anders is bepaald, moet elk laadstation
worden beschermd met een geschikte aardlekschakelaar
(RCD type A) met een uitschakelstroom van ≤ 30 mA.
4.2.2
Dimensionering van de installatieautomaat
De installatieautomaat (MCB) moet voldoen aan EN
60898. De doorlaatenergie (I²t) mag 80.000 A²s niet
NL
overschrijden.
Als alternatief mag ook een combinatie van aardlekscha-
kelaar en installatieautomaat (aardlekautomaat, RCBO)
conform EN 61009-1 worden gebruikt. Voor deze aard-
lekautomaat gelden ook de hiervoor genoemde parame-
ters.
Apparaat voor loskoppeling van het
4.2.3
elektriciteitsnet
Het laadstation heeft geen eigen netschakelaar. De bevei-
ligingsinrichtingen die in het elektriciteitsnet zijn geïnstal-
leerd, dienen daarom ook voor de loskoppeling van het
elektriciteitsnet.
Installatie
4.3
Zie ook hoofdstuk 5, "Montage" op pagina 77.
Het meegeleverde montagemateriaal is bestemd voor de
installatie van het laadstation op een gemetselde muur of
een betonwand. Voor de installatie op de standaard is
het montagemateriaal aanwezig in de betreffende lever-
omvang van de standaard.
1. Neem de montagepositie op de installatielocatie in
acht. Zie Afb. 9
2. Haal het boorsjabloon aan de perforatie uit de ver-
pakking.
3. Markeer de vier posities van de boorgaten op de in-
stallatielocatie met behulp van het boorsjabloon. Zie
Afb. 8 en Afb. 9.
4. Boor 4 boorgaten met Ø 8 mm in de gemarkeerde
posities.
AANWIJZING
Het middelste gat (1) moet voor de huisinstallatie wor-
den gebruikt. Het linkergat (2) moet worden gebruikt
bij inzet van de LAN-kabel. Zie ook Afb. 9.
74
5. Positioneer en monteer de houder met 2 pluggen en
2 schroeven, 6 x 70 mm, T25 in de bovenste boorga-
ten.
6. Verwijder de onderste afdekking van het aansluitge-
deelte van het laadstation.
Afb. 1
1. Verwijder de spiraalknikbescherming in het aansluit-
gedeelte van het laadstation en leg deze bij het reste-
rende meegeleverde materiaal.
2. Bij een opbouwmontage: maak een uitsparing voor
het aanleggen van de externe voeding aan de daar-
voor bestemde zijdelingse breekpunten aan de ach-
terkant van het laadstation (ontbraam, indien nodig,
de breekkanten met behulp van de ronde vijl).
3. Steek de externe voeding door de daarvoor bestemde
doorvoering en plaats het laadstation op de reeds ge-
monteerde houder.
4. Monteer het laadstation met 2 schroeven,
6 x 90 mm, T25 via de bevestigingsgaten in het on-
derste aansluitgedeelte. Het max. draaimoment van
6 Nm (Newtonmeter) mag niet worden overschreden.
4.3.1
Aansluiting laadkabel
1. Schuif de spiraalknikbescherming over de meegele-
verde laadkabel met de opening zonder schroefdraad
vooraan.
2. Voer de laadkabel door de voorgemonteerde afdicht-
klem.
AANWIJZING
Let erop dat de voorgemonteerde rubber afdichting
goed vastzit in de afdichtklem.
3. Schuif de laadkabel minimaal 10 mm verder dan de
bovenkant van het klemgedeelte van de kabelklem.
4. Draai de knikbeschermingsspiraal met een paar om-
draaiingen op de afdichtklem.
AANWIJZING
Draai deze nog niet vast.
Afb. 2
5. Schroef de meegeleverde kabelklem in de correcte
positie op de laadkabel.
AANWIJZING
De kabelklem heeft twee positiemogelijkheden voor
laadkabelvarianten 11 kW en 22 kW.
Zorg ervoor dat het opschrift "11 kW installed" zicht-
baar is bij een 11 kW laadleiding.
6. Monteer de kabelklem in de correcte montagepositie
met de meegeleverde zelfsnijdende torxschroeven
(6,5 x 25 mm) en draai deze vast met 5,5 Nm. (Let
op: draai de schroeven niet te ver door).
7. De kabelklem moet vlak liggen in vastgeschroefde
toestand.
AANWIJZING
Voer een trekcontrole bij de laadkabel uit om te waar-
borgen dat de laadleiding niet meer beweegt.
8. Schroef nu de knikbeschermingsspiraal met 4 Nm op
de afdichtklem.
9. Sluit de afzonderlijke leidinguiteinden met behulp van
de sleufkopschroevendraaier (3,5 mm) aan op het
rechter klemblok met het opschrift "OUT", overeen-
komstig het voorbeeld in de afbeelding (Afb. 4).
10. Steek hiervoor de schroevendraaier in de daarvoor
bestemde bovenste opening van de veerontlasting
van het klemblok en open daarmee de klemveer.
11. Steek nu de afzonderlijke leiding in de daarvoor be-
stemde aansluitopening van het klemblok (onderste
opening).
12. Trek vervolgens de schroevendraaier weer uit en voer
een trekcontrole uit om er zeker van te zijn dat de af-
zonderlijke leidingen correct en volledig vastgeklemd
zijn.
5111233B_ISI_Next