Geen batterijen proberen te laden die niet opnieuw gelaad
kunnen worden of die verschillen van de voorziene batterijen.
Geen bevroren batterijen laden, omdat deze zouden kunnen
ontploffen.
Uitsluitend voor gebruik in overdekte ruimten.
OPGELET, EXPLOSIEVE GASSEN!
De batterij produceert explosief gas (waterstoG) tijdens
de normale werking en in grotere hoeveelheid tijdens het
opladen.
Voorkomt de vorming van vlammen of vonken.
De accuoplader heeft componenten zoals schakelaars en
relais waaruit vonken kunnen komen. Als u de oplader in
een garage of een soortgelijke omgeving gebruikt, zet hem
dan op een geschikte plaats, ver van de accu en niet in het
voertuig of in de motorruimte.
Om vonken te voorkomen, let u erop dat de klemmen niet
los kunnen raken van de accucontacten tijdens het opladen.
Ervoor zorgen dat de klemmen elkaar niet aanraken.
Zorg er beslist voor dat de polariteiten niet verwisseld
worden, wanneer er klemmen met de batterij worden
verbonden.
Verzekert u zichzelf ervan dat de stekker eruit
is, alvorens de klemmen aan te sluiten of los
te koppelen.
Zorg voor een passende ventilatie tijdens het
laden
Een veiligheidsbril dragen met bescherming aan de zijkant
van de ogen, zuurbestendige handschoenen en kleren die
u tegen het zuur beschermen.
De batterijlader niet gebruiken met beschadigde kabels,
als deze slag heeft ondervonden, als deze gevallen is of
als deze beschadigd is.
Haal de batterijlader niet zelf uit elkaar, maar breng hem
naar een erkend service-centrum.
De voedingskabel moet worden vervangen door
gekwalificeerd personeel
De batterijlader niet op brandbare oppervlakken plaatsen.
De batterijlader en de kabels ervan niet in het water of op
natte oppervlakken plaatsen.
Plaats de batterijlader zodanig dat deze goed geventileerd
wordt: niet met andere voorwerpen bedekken; niet opsluiten
in reservoirs of stellingen.
Assemblage en elektrische aansluiting
¾ Controleer of de spanning en frequentie van het stroomnet
overeenstemmen met die van het apparaat.
¾ Controleer of er een zekering of een automatische
beveiliging op het net zit die geschikt is voor het maximum
verbruik van het apparaat.
¾ Het apparaat mag alleen worden aangesloten op een leiding
met een "neutrale" die met de aarde is verbonden.
¾ Stroomstekker: als er geen stekker op het apparaat zit,
maakt u een geschikte genormaliseerde stekker aan de
kabel (2P+T voor 1Ph). Afb.5
950593-04 15/02/16
Aansluiting van de batterijlader: volgorde
van de werkzaamheden
Voordat u de accu aan zet, controleert u of de goede
accuspanning is geselecteerd. Een verkeerde spanning
kan schade en letsels veroorzaken.
Om de elektronica die in voertuigen zit niet te
beschadigen, dient u voordat u een accu oplaadt of
een snelstart draait, aandachtig de instructies van de
producent van het voertuig en de accu te lezen.
¾ Verbind de rode klem (+) met de positieve batterijpool en de
zwarte klem (-) met de negatieve batterijpool.
¾ Als de accu op een voertuig is gemonteerd, sluit u eerst
de klem aan op de accupool die niet met de carrosserie
is verbonden. De tweede klem die met de carrosserie is
verbonden, moet op een punt zitten dat ver genoeg is
verwijderd van de accu en van de benzineleiding.
¾ Sluit de batterijlader aan op het elektriciteitsnet
¾ Zet de schakelaar [F] op 1/ON.
¾ A l s u h e t l a d e n w i l t a f b r e k e n , k o p p e l d a n
achtereenvolgens af: de elektrische voeding, de klem
van het chassis of de negatieve pool (-), de klem van de
positieve pool (+)
Instelling van de laadstroom
De stroom die wordt opgenomen door een batterij die herladen
moet worden, hangt af van de toestand van de batterij. Voor
modellen waarop de lading kan worden ingesteld, moet de
laadstroom worden gekozen die het dichtst bij 10% van de
capaciteit ligt van de batterij die herladen moet worden. (b.v. I
= 4 Amp. voor een batterij van 40 Amp/uur)
GEL-accu's vereisen een hogere stroom dan de gemiddelde.
AGM-Power-accu's vereisen meestal een lagere stroom dan de
gemiddelde.
Controleer of het vermogen van de accu (Ah) niet lager is dan
wat op de accuoplader staat (C-Min)
Gelijktijdig laden van verschillende batterijen (Afb. 3)
De laadtijden zijn natuurlijk langer, in verhouding tot de som
van de capaciteiten van de batterijen die geladen worden.
Laad niet tegelijkertijd verschillende accusoorten op of accu's
met een verschillend vermogen (Ah) of een verschillend
laadniveau.
Een accu opladen (Afb.2)
L
U kiest eerst een oplaadprogramma.
¾ Zet de schakelaar [F] op I/ON om de oplader aan te zetten.
¾ Druk op de knoppen [◄►] voor informatie over de manier
waarop de oplader werkt. U ziet de volgende gegevens:
Eerste Menu
01)
Geselecteerde accuspanning "Volt"
02)
Geselecteerde oplaadstroom (Amp/Ah)
03)
Geselecteerde accu
04)
Geselecteerd oplaadprogramma
05)
Waarschuwingsymbolen (zie de paragraaf
"Waarschuwingen" )
38