15. Gebruik de endoscoop niet als de steriele barrière of de verpakking beschadigd is.
16. De distale tip van de endoscoop kan door opwarming van de led-lichtbron warm
worden. Vermijd langdurig contact tussen de distale tip en het slijmvlies, want langdurig
contact met het slijmvlies kan slijmvliesletsel veroorzaken.
17. Zorg altijd dat een buis die op de afzuigconnector is aangesloten, ook op een
afzuigapparaat is aangesloten.
18. Wanneer u de endoscoop terughaalt, moet de distale tip zich in de neutrale, niet-
gebogen stand bevinden. Bedien de hendel niet, omdat hierdoor letsel bij de patiënt
en/of schade aan de endoscoop kan ontstaan.
19. De endoscoop mag niet worden opgevoerd of teruggetrokken en het buigstuk mag
niet worden bediend terwijl er endoscopische accessoires uit de distale tip van het
werkkanaal steken, omdat hierdoor letsel bij de patiënt kan ontstaan.
20. Zorg altijd dat het buigstuk recht is bij het inbrengen of terughalen van een
endoscopisch accessoire in het werkkanaal. Bedien de hendel niet en gebruik nooit
overmatige kracht, omdat hierdoor letsel bij de patiënt en/of schade aan de
endoscoop kan ontstaan.
21. Voer altijd een visuele controle uit aan de hand van de instructies in deze
gebruiksaanwijzing voordat u de endoscoop in een afvalcontainer plaatst.
22. Elektronische apparatuur en het endoscoopsysteem kunnen de normale werking van
elkaar beïnvloeden. Als het systeem naast of gestapeld op andere apparatuur wordt
gebruikt, dient u vóór gebruik te controleren of het systeem en de andere elektronische
apparatuur normaal functioneren. Het kan nodig zijn om maatregelen te nemen om
deze storingen of onderbrekingen te beperken, zoals het draaien of verplaatsen van de
apparatuur of het afschermen van de ruimte waarin de apparatuur wordt gebruikt.
23. De endoscoop bestaat uit de door Ambu geleverde onderdelen. Deze onderdelen mogen
uitsluitend worden vervangen door onderdelen die door Ambu zijn geautoriseerd.
Het niet opvolgen van deze instructie kan letsel bij de patiënt veroorzaken.
24. Controleer heel zorgvuldig of het beeld op het scherm rechtstreeks of opgenomen is
en of de oriëntatie van het beeld naar verwachting is.
25. Om elektrische schokken te voorkomen mag het systeem uitsluitend op een
netvoeding met veiligheidsaarding worden aangesloten. Om het systeem van de
netvoeding los te koppelen, verwijdert u de stekker uit het stopcontact.
26. Controleer altijd de compatibiliteit met endotracheale buizen en dubbellumenbuizen.
27. Als er tijdens de endoscopische procedure een storing optreedt, stopt u de procedure
onmiddellijk en trekt u de endoscoop terug.
28. Breng de injectiespuit volledig in de ingang van het werkkanaal in voordat er vloeistof
wordt geïnstilleerd. Als u dat niet doet, kan er vloeistof uit de ingang van het
werkkanaal komen.
VOORZORGSMAATREGELEN
1.
Zorg dat er een geschikt back-upsysteem beschikbaar is dat meteen kan worden
gebruikt, zodat de ingreep kan worden voortgezet als er een storing optreedt.
2.
Zorg dat u het inbrengsnoer of de distale tip niet beschadigt als u scherpe voorwerpen,
zoals naalden, gebruikt in combinatie met de endoscoop.
3.
Wees voorzichtig wanneer u de distale tip hanteert en zorg dat deze andere
voorwerpen niet raakt, omdat hierdoor schade aan de apparatuur kan ontstaan. Het
lensoppervlak van de distale tip is kwetsbaar; er kan beeldvervorming optreden.
4.
Oefen geen overmatige druk uit op het buigstuk omdat hierdoor schade aan de
apparatuur kan ontstaan. Voorbeelden van verkeerde hantering van het buigstuk zijn:
– Handmatig draaien.
– Gebruik in een ETT of in andere gevallen waarbij weerstand voelbaar is.
– Inbrengen in een voorgevormde buis of tracheostomiebuis terwijl de buigrichting
niet is uitgelijnd met de kromming van de buis.
5.
Volgens de federale wetgeving in de VS mag dit hulpmiddel uitsluitend door of op
voorschrift van een arts worden verkocht.
6.
Houd de hendel van de endoscoop droog tijdens de voorbereidingen, het gebruik en
de opslag.
7.
Gebruik geen mes of ander scherp voorwerp om de zak of de kartonnen doos te openen.
8.
Bevestig de buis goed op de afzuigconnector voordat de afzuiging op gang wordt gebracht.
9.
Verwijder indien nodig vóór en tijdens de procedure slijm of bloed uit de luchtwegen.
Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een geschikt afzuighulpmiddel.
10. Pas bij het afzuigen een vacuüm van 85 kPa (638 mmHg) of minder toe. Als er te veel
vacuüm wordt toegepast, kan het moeilijk worden om de afzuiging te beëindigen.
173