STAP 3
Geef de voedingsbron een naam.
Deze naam wordt gebruikt om het apparaat te herkennen wanneer installaties onderling communiceren.
Controleer of alle installaties andere namen hebben. Wanneer gegevens worden geëxporteerd naar een extern opslagapparaat, wordt de naam van de
map waarin de geëxporteerde gegevens worden opgeslagen, samengesteld uit de naam van de voedingsbron en de huidige datum.
STAP 4
Het configureren van de koelunit indien gebruikt. (hoofdstuk 6.1)
DE KABELBOOM KALIBREREN
Om een goede laskwaliteit te realiseren is het kalibreren van de kabelboom nodig.
De kalibratie dient opnieuw uitgevoerd te worden wanneer de polariteit of één van de volgende componenten wordt gewijzigd:
•
toorts
•
kabelboom
•
massakabel
•
positie van de klem van de massakabel
Ga in het menu naar MIG > INSTELLEN > Kabelboom kalibreren
•
Automatische kalibratie
Tijdens deze activiteit wordt gedurende 1 seconde stroom met een vermogen van 400 A gegenereerd. Draag daarom de juiste
beschermingsmiddelen voor laswerkzaamheden. Vooral een veiligheidsbril is nodig.
3.2. EERSTE CONFIGURATIE VOOR EENVOUDIGE TOEGANG TOT LASFUNCTIES
ZO ZIET DE CONFIGURATIEPAGINA VOOR MIG-LASSEN ERUIT
Lasprogramma's beheren
(zie ook § 3.2.)
DIGIWAVE II
(alleen beschikbaar voor MIG): volg de instructies op het scherm.
/
Open Zone 1 of Zonne 11
Kies tekens
Voeg tekens toe of verwijder ze
Opslaan
WAARSCHUWING:
Selectie van parameters
Selectie van parameterwaarden
Validatie
Beheer van de lascyclus
Toegang tot het
Configuratie
informatievenster
11