LET OP: niet nauwkeurig positioneren
van de positioneringstool kan leiden
tot een onnauwkeurige indicatie van
de prestatie-instelling, wat weer een
onjuiste afleeswaarde tot gevolg kan
hebben (d.w.z. er kan een onjuist getal
worden weergegeven op het venster van
de indicatortool). De positioneringstool
moet exact worden uitgelijnd met de
stroomrichting van de klep en het midden
van het harde-klepmechanisme om een
nauwkeurige afleeswaarde te verkrijgen.
Een goede uitlijning kan moeilijk zijn
als het weefsel boven de klep dikker is
dan 10 mm. In een dergelijk geval moet
u de klepinstelling bevestigen met een
röntgenfoto of fluoroscopie. Zie SECTIE C:
Problemen oplossen en SECTIE D:
De huidige klepinstelling bevestigen.
5. Plaats de indicatortool volledig in de
positioneringstool, zodat de rode markeringen
zich op één lijn bevinden (afbeelding 10). Het is
mogelijk dat u een klik hoort wanneer de tool
vastgrijpt. De indicatortool kan niet draaien in
de positioneringstool wanneer deze volledig
is verzonken.
LET OP: wanneer u de prestatie-instelling
met de indicatortool afleest, moet u ervoor
zorgen dat de bijstellingstool, plus eventuele
andere magnetische instrumenten, ten
minste 36 cm verwijderd blijft van de
indicatortool. Als u dat niet doet, kan er een
onnauwkeurige indicatie van de prestatie-
instelling worden weergegeven.
6. Kijk, wanneer de draaischijf op de indicatortool
stopt met draaien, welk getal er wordt
weergegeven, en welke positie het binnen het
venster heeft, om de prestatie-instelling vast te
stellen. Een enkel getal binnen het venster,
57