Er wordt een
bedrijfsmoduspictogram
weergegeven op de
videomonitor, maar er is
geen videobeeld zichtbaar.
Het videobeeld is
onscherp.
Na selectie van de
fluorescentiebeeldvor-
mingsmodus lijkt het
gehele beeld een krachtig
fluorescentiesignaal te
tonen.
Het videobeeld is korrelig
of vertoont ruis.
Het videobeeld is te licht.
116
De VPI kan niet
communiceren met de
camera.
De scherpstelling van
de camera is niet
correct ingesteld.
De tip van de
laparoscoop is afgedekt
door vreemd materiaal.
Er wordt een
laparoscoop met hoge
definitie gebruikt in
plaats van een
fluorescentiebeeldvor-
mingslaparoscoop.
Mogelijk is de waarde
voor "Scherper maken"
(Sharpening) te hoog.
De waarde voor
"Helderheid"
(Brightness) is te hoog.
4-0002444 Rev. E
1.
Schakel de VPI uit.
LET OP: De camera kan worden beschadigd
als hij wordt aangesloten op of losgekoppeld van de
VPI terwijl deze is ingeschakeld.
2.
Controleer of de camerakabel op de
juiste wijze is aangesloten op de camera
en de VPI.
3.
Schakel de VPI in.
4.
Als er geen videobeeld wordt
weergegeven op de videomonitor,
neemt u contact op met een
gekwalificeerde
servicevertegenwoordiger.
Druk op de scherpstellingsknoppen op de camera
totdat u een helder beeld verkrijgt.
Reinig de tip van de laparoscoop.
1.
Controleer de laparoscoop in de
camera.
2.
Als de laparoscoop niet bedoeld is
voor ICG-fluorescentiebeeldvorming,
vervangt u hem door een
laparoscoop waarmee ICG-
fluorescentiebeeldvorming kan
worden uitgevoerd.
Controleer de waarde voor "Scherper
1.
maken" (Sharpening) onder
"Beeldkwaliteit" (Image Quality)
in het optiemenu.
2.
Als de waarde 5 of hoger is, verlaagt u
de waarde.
Controleer de waarde voor "Helderheid"
1.
(Brightness) onder "Beeldkwaliteit"
(Image Quality) in het optiemenu.
2.
Als de waarde hoger dan 192 is,
verlaagt u de waarde.