Als de draairichting van de elektropomp niet correct is, is het mogelijk deze om te keren door deze parameter te
veranderen. Als u binnen dit menupunt op de toetsen+ en – drukt worden de twee mogelijke toestanden "0" of "1"
weergegeven en geactiveerd. De opeenvolging van de fasen wordt in het display in de commentaarregel getoond. De
functie is ook actief bij werkende motor.
Als het niet mogelijk is de draairichting van de motor te observeren kunt u in de handbediende modus als volgt te werk
gaan:
Laat de pomp starten op frequentie FP (door op MODE en + of MODE + - te drukken)
o
Open een gebruiker en observeer de druk
o
Zonder de afgenomen vloeistofhoeveelheid te veranderen, de parameter RT veranderen en de druk nogmaals
o
observeren.
De correcte waarde voor parameter RT is die waarbij de hoogste druk wordt bewerkstelligd.
o
6.4.6 VF: weergave van de stroming
Zie paragraaf 6.2.1
6.5 Menu Installateur
Vanuit het hoofdmenu houdt u de toetsen "MODE" & "SET" & "-" tegelijk ingedrukt tot "RC" in het display verschijnt (of
gebruikt u het selectiemenu door op +of - te drukken). Met dit menu kunt u verschillende configuratieparameters
weergeven en wijzigen: met de toets MODE bladert u door de menupagina's, met de toetsen + en - kunt u de waarde
van de parameter in kwestie respectievelijk verhogen en verlagen. Om het actuele menu af te sluiten en terug te gaan
naar het hoofdmenu, drukt u op SET.
6.5.1 RC: instelling van de nominale stroom van de elektropomp
Nominale door de elektropomp opgenomen stroom in Ampère (A).
Voer de door de fabrikant op het kenplaatje van de elektropomp aangegeven opname in.
In het geval van inverters van het type M/T en T/T opletten welk type aansluiting wordt gebruikt voor de wikkelingen.
Als de ingestelde parameter lager is dan de correcte waarde, zal gedurende de werking de fout "OC"
verschijnen zo gauw de ingestelde stroom voor een bepaalde tijd wordt overschreden.
Als de ingestelde parameter hoger is dan de correcte waarde, zal de amperometrische beveiliging op
oneigenlijke wijze actief worden wanneer de veiligheidsdrempel van de motor wordt overschreden.
6.5.2 RT: instelling van de draairichting
Deze parameter is alleen aanwezig op inverters van het type M/T en T/T.
Als de draairichting van de elektropomp niet correct is, is het mogelijk deze om te keren door deze parameter te
veranderen. Als u binnen dit menupunt op de toetsen+ en – drukt worden de twee mogelijke toestanden "0" of "1"
weergegeven en geactiveerd. De opeenvolging van de fasen wordt in het display in de commentaarregel getoond. De
functie is ook actief bij werkende motor.
In het geval dat het niet mogelijk is de draairichting van de motor te observeren, gaat u als volgt te werk:
Open een gebruiker en observeer de frequentie.
o
Zonder de afgenomen vloeistofhoeveelheid te veranderen, de parameter RT veranderen en de frequentie FR
o
nogmaals observeren..
De correcte waarde voor parameter RT is die waarvoor, bij gelijke afgenomen vloeistofhoeveelheid, de
o
laagste frequentie FR vereist wordt
LET OP: bij sommige elektropompen kan het gebeuren dat de frequentie in deze twee gevallen niet veel verschilt,
zodat het dus moeilijk is om te begrijpen wat de juiste draairichting is. In dergelijke gevallen kunt u de hierboven
beschreven test herhalen, maar in plaats van de frequentie proberen om de opgenomen fasestroom te observeren
(parameter C1 in het menu gebruiker). De correcte waarde voor parameter RT is die waarvoor, bij gelijke afgenomen
hoeveelheid, de laagste fasestroom C1 vereist wordt.
6.5.3 FN: instelling van de nominale frequentie
Deze parameter definieert de nominale frequentie van de elektropomp en kan worden ingesteld tussen een minimum
van 50 [Hz] en een maximum van 200 [Hz]. In het geval van inverters van het type M/M kan de instelling van FN 50 of
60 Hz zijn.
Met de toetsen "+" of "-" selecteert u de gewenste frequentie startend bij 50 [Hz].
De waarden 50 en 60 [Hz] komen het meest voor en hebben een selectieprivilege: bij het instellen van een
willekeurige frequentiewaarde zal het stijgen of dalen van de waarde stoppen wanneer men bij 50 of 60 [Hz] komt; om
een andere frequentie in te stellen dan één van deze twee waarden dient u iedere druktoets los te laten en tenminste
3 seconden op de toets "+" of "-" te drukken.
6.5.4 UN: instelling van de nominale spanning
Deze parameter is alleen aanwezig op inverters van het type M/M van 11 en 14 [A].
Bepaalt de nominale spanning van de elektropomp en kan op twee mogelijke waarden worden ingesteld:
110/127 V
220/240 V
NEDERLANDS
219