één minuut achtereen vloeistof opbrengt. Het doel van dit algoritme is te voorkomen dat de kwaliteit van het water in
de waaier wordt aangetast en zorgt ervoor dat de bewegende onderdelen in goede staat worden gehouden. Het is
nuttig voor alle inverters en in het bijzonder voor de als reserve geconfigureerde inverters die onder normale
omstandigheden niet werken.
6.6.8.4 Configuratievoorbeelden voor multi inverter installaties
Voorbeeld 1:
Een pompgroep die bestaat uit 2 inverters (N=2 automatische gedetecteerd) waarvan 1 ingesteld als actief (NA=1),
één met gelijktijdige werking (NC=1 of NC=NA aangezien NA=1 ) en één als reserve (IC=reserve op één van de twee
inverters). Het effect zal als volgt zijn: de niet als reserve geconfigureerde inverter start en werkt alleen (ook als hij er
niet in slaagt de hydraulische belasting te dragen en de opgebrachte druk te laag is). In het geval de inverter een
storing vertoont, treedt de reserve-inverter in werking.
Voorbeeld 2:
Een pompgroep bestaande uit 2 inverters (N=2 automatisch gedetecteerd) waarin alle inverters actief en gelijktijdig
werkend zijn (fabrieksinstellingen NA=N en NC=NA) en één als reserve (IC=reserve op één van de twee inverters).
Het effect zal als volgt zijn: de niet als reserve geconfigureerde inverters start nog steeds als eerste, indien de
opgebrachte druk te laag is zal ook de tweede, als reserve geconfigureerde inverter starten. Op deze wijze probeert
men altijd in elk geval één inverter (de als reserve geconfigureerde) zo min mogelijk te gebruiken, maar kan deze wel
te hulp schieten als dit nodig is doordat er een grotere hydraulische belasting is.
Voorbeeld 3:
Een pompgroep bestaande uit 6 inverters (N=6 automatisch gedetecteerd) waarvan 4 ingesteld als actief (NA=4), 3
als gelijktijdig werkend (NC=3) en 2 als reserve (IC=reserve op twee inverters).
Het effect zal als volgt zijn: er zullen hooguit 3 inverters tegelijk starten. De werking van de 3 inverters die gelijktijdig
kunnen werken zal via rotatie plaatsvinden tussen de 4 inverters, zodat de maximale werktijd ET van elk van de
inverters in acht wordt genomen. In het geval één van de inverters een storing heeft, treedt er geen enkele reserve in
werking aangezien er niet meer dan drie inverters tegelijk (NC=3) kunnen starten en er nog steeds drie actieve
inverters aanwezig zijn. De eerste reserve treedt in werking zodra een andere van de drie overgebleven inverters een
storing krijgt, de tweede reserve treedt in werking wanneer een andere van de drie overgebleven inverters (inclusief
reserve) een storing krijgt.
6.6.9 ET: Uitwisselingstijd
Instelling van de maximale ononderbroken werktijd van een inverter in een groep. Heeft alleen betekenis voor
pompgroepen met onderling verbonden inverters (link). De tijd kan worden ingesteld tussen 10 s en 9 uur, of op 0; de
fabrieksinstelling is 2 uur. Wanneer de tijd ET van een inverter verstreken is, wordt de startvolgorde van het systeem
opnieuw toegekend om de inverter met de verstreken tijd op de minimumprioriteit te zetten. Het doel van deze
strategie is de inverter die al gewerkt heeft zo min mogelijk te gebruiken en de werktijden van de verschillende
machines waaruit de groep bestaat zo gelijk mogelijk te houden. Als, ondanks het feit dat de inverter op de laatste
plaats in de startvolgorde is gezet, de hydraulische belasting zodanig is dat de inverter in kwestie toch in werking moet
treden, zal deze toch starten om de drukopbouw in de installatie te garanderen.
De startprioriteit wordt in twee condities toegekend, op basis van de tijd ET:
1) Uitwisseling gedurende het pompen: wanneer de pomp ononderbroken is ingeschakeld totdat de absolute
maximale pomptijd overschreden wordt.
2) Uitwisseling in standby: wanneer de pomp standby is, maar 50% van de tijd ET is overschreden.
Indien ET gelijk aan 0 wordt ingesteld, geschiedt de uitwisseling in standby. Iedere keer dat een pomp van de groep
stopt, zal bij de volgende herstart een andere pomp starten.
Als de parameter ET (maximale werktijd) op 0 is ingesteld, zal er bij iedere nieuwe start uitwisseling
plaatsvinden, ongeacht de feitelijke werktijd van de pomp.
6.6.10 CF: draaggolffrequentie
Instelling van de draaggolffrequentie van de modulatie van de inverter. De in de fabriek vooringestelde waarde is in de
meeste gevallen de juiste waarde, het wordt dan ook afgeraden om wijzigingen door te voeren tenzij men zich echt
ten volle bewust is van het effect van de uitgevoerde veranderingen.
6.6.11 AC: Versnelling
Instelling van de variatiesnelheid waarmee de inverter de frequentie varieert. Oefent zowel invloed uit op de startfase,
als gedurende de regeling.. Over het algemeen is de vooringestelde waarde optimaal, maar in het geval er zich
problemen bij de start voordoen of HP fouten, kan deze waarde veranderd en verlaagd worden. Iedere keer dat u
deze parameter wijzigt, is het goed om te controleren of de regeling van het systeem nog steeds goed is. Bij
problemen door oscillatie verlaagt u de versterkingen GI en GP zie de paragrafen 6.6.5 en. 6.6.4 Het verlagen van AC
maakt de inverter langzamer.
NEDERLANDS
223