8.4 Opstartklep
Voer na iedere 500 diensturen de volgende inspectie
van de opstartklep uit:
• Controleer of de veer de klep gesloten houdt wan-
neer de unit stil staat.
• Controleer of de veer de klep gesloten houdt wan-
neer de motor in Y-modus staat.
• Controleer of de klep open is wanneer de motor in D-
modus staat.
8.5 Flowbegrenzer FR 160
Voer na iedere 500 diensturen de volgende inspectie
van de flowbegrenzer uit:
• Controleer of de flowbegrenzer geactiveerd is wan-
neer de motorstroom de neiging heeft om de nomi-
nale stroom te overstijgen. Let op de demperarm bij
uiteenlopende luchtstromen. De variatie moet het
bereik beslaan waar de begrenzer geactiveerd is. Zie
'8.5.1 Afstellen van FR 160' indien afstellen nodig is.
8.5.1 Afstellen van FR 160
Stel de FR 160 als volgt af, zie 4:
1
Verwijder de beschermdop, item 5, waarbij u de
veer afdekt.
Voor fijne afstellingen: Draai de schroeven los,
item 7, om de schijf los te zetten, item 8.
• Draai de schijf rechtsom om de luchtstroom en
motorbelasting te verhogen.
• Draai de schijf linksom om de luchtstroom en
motorbelasting te verlagen.
Voor grove afstellingen: Beweeg het vrije uitein-
de van de veer naar het dichtstbijzijnde gat op de
schijf.
2
Meet de stroomsterkte van de motor om de resul-
terende afstelling te controleren. Dit gebeurt ge-
woonlijk met een klemstroomsterktemeter rond
een van de drie binnenkomende fasen op de start-
en regeleenheid van de motor.
• Een correcte afstelling beperkt de motorstroom
tot een waarde die overeen komt met de nomi-
nale stroom zoals aangegeven op het machi-
nelabel. Een bepaalde overstroom, ~10%, wordt
aanvaard net voordat de begrenzer actief wordt.
3
Vergrendel de schuif.
4 Vul de beschermdop die de veer afdekt opnieuw.
8.5.2 Stroombegrenzer olie
Er bestaat een risico dat de begrenzer zelf begint te
oscilleren wanneer het oliepeil laag is. Dit kan schade
aan de begrenzer en de ventilator veroorzaken.
VAC 20
Voer na iedere 500 diensturen de volgende inspectie
van de flowbegrenzer uit:
• Draai de as van de begrenzer snel met de hand volle-
dig in de uiterste stand wanneer de vacuümunit stil
staat, zie 11.
• Indien de weerstand ongelijkmatig is: Controleer
het oliepeil met een geschikte sonde. Vul de olie
bij tot een peil 70-80 mm boven het zuigeropper-
vlak indien noodzakelijk. Gebruik automatische
transmissievloeistof.
• Indien de weerstand gelijkmatig is: Het oliepeil is
correct.
8.6 Temperatuur ventilatorlagers
Voer na iedere 500 diensturen de volgende inspectie
van de temperatuurregeling van de ventilatorlagers
uit:
• Controleer de lagertemperatuur op de twee venti-
latorlagers, zie 1. Het normale temperatuurbereik is
50–90°C (122–194°F).
• Indien de temperatuur hoger is dan 95°C (203°F)
controleer dan het volgende:
• De omgevingslucht is koel. Zie
catie
voor informatie.
• De openingen voor koeling en ventilatie zijn vrij.
Zie '5.2.1 Locatie' voor informatie.
• De riem is correct geplaatst. Zie
graaf 8.2 Riemtransmissie
het onderhoud van de riemen.
• De lagers zijn in goede staat. Raadpleeg
graaf 8.8 Motorlagers
schadigde of versleten lagers.
8.7 Ventilatorlagers
Vervang de ventilatorlagers binnen 15.000 dienst-
uren, of eerder, indien er reden is om beschadigde la-
gers te vermoeden. Raadpleeg de montageinstructie
MI12-002 voor meer informatie.
8.8 Motorlagers
De aanbevolen intervallen voor het vervangen van
permanente lagers of het hersmeren van de vetnippel
vindt u op het label met de motorgegevens of de mo-
torhandleiding.
De bedrijfstijd voor het onderhoud hangt af van de af-
meting, milieu- en gebruiksomstandigheden. De vol-
gende waarden zijn richtlijnen bij normaal gebruik:
• Vervang de permanente lagers voor 15.000 dienst-
uren.
• Smeer de lagers minstens na iedere 4.000 dienst-
uren opnieuw.
Paragraaf 5.2.1 Lo-
Para-
voor informatie over
Para-
over het vervangen van be-
175
NL