6 NULPUNT INSTELLEN
Het is belangrijk om het nulpunt in te stellen voor de transducer. Als
het nulpunt niet correct is ingesteld, zijn alle metingen onjuist.
De meter onthoudt het laatste nulpunt. Het is echter een goede
gewoonte om het nulpunt in te stellen als u de meter aanzet en als u
van transducer wisselt. Hiermee bent u verzekerd van een correct
nulpunt.
Het nulpunt instellen:
1
Sluit de transducer aan op de meter
en zorg dat de connector volledig
heeft vastgegrepen.
De kop van de transducer dient schoon
te zijn en vrij van vuil.
2
Druk op de AAN-/UIT-knop om de
meter aan te zetten.
3
Druk op Menu/Kalibratie/Nul Instellen
en breng koppelmiddel aan op de
nulschijf.
4
Wanneer hierom wordt gevraagd,
drukt u de transducer op de nulschijf
en zorgt u ervoor dat deze plat tegen
het oppervlak ligt.
Het weergavescherm toont een
diktewaarde die constant wordt
bijgewerkt. De stabiliteit van de meting
wordt aangegeven met de stabiliteitsbalk
aan de rechterkant van het venster. Een
geldige meting heeft een stabiliteit van 5
of hoger.
5
Verwijder de transducer van de
nulschijf. De laatste meting blijft op
het scherm staan. Als de waarde niet
representatief is, herhaalt u stap 4.
Overvloedig gebruik van koppelmiddel
kan resulteren in een vertekende
meetwaarde als u de transducer van het
oppervlak haalt.
6
Druk op 'Nul' om het nulpunt in te
stellen.
www.elcometer.com
R
nl-12