10 DE METER KALIBREREN (vervolg)
4
Plaats de sonde op het gecoate
monster en zorg dat deze plat op het
oppervlak staat (Figuur 12). Het
weergavescherm toont een diktewaarde
die constant wordt bijgewerkt.
De stabiliteit van de meting wordt weergegeven met
de signaalsterkte-indicator aan de rechterkant van
het weergavescherm. Als de signaalsterkte-indicator
groen oplicht, is de meting geldig en stabiel. Als de
signaalsterkte-indicator niet groen oplicht, controleer
dan of er voldoende koppelmiddel is aangebracht
onder de sonde en of de sonde plat op het oppervlak
staat. U kunt de sonde eventueel ook op een andere
plek van het testoppervlak zetten tot u een sterk
signaal ontvangt.
5
Haal de sonde van het oppervlak. De
laatste meting blijft op het scherm staan
(figuur 13). Als de waarde niet
representatief is, herhaalt u stap 3-4.
Overvloedig gebruik van koppelmiddel kan
resulteren in een vertekende meetwaarde als u
de sonde van het oppervlak haalt. Reinig de
sondekop en het gecoate oppervlak en herhaal
Stap 3-4 als dit gebeurt.
6
Druk op 'Pas Aan' en pas de meting aan
op de bekende dikte met de softkeys
en druk vervolgens op 'Instel' om
de waarde in te stellen (Figuur 14).
Aan het einde van de kalibratieprocedure kunt u de coatingkalibratie
opslaan in het geheugen van de meter voor toekomstig gebruik, zie
sectie 10.4 'De coatingkalibratie opslaan' op pagina nl-19 voor meer
informatie.
De meter wordt gekalibreerd aan de hand
van de ingevoerde coatingdiktewaarde en de
afgeleide geluidssnelheid wordt
weergegeven aan de rechterkant van het
meetscherm, onder het pictogram van de
kalibratiemethode (Figuur 15).
U kunt op elk gewenst moment op 'Terug'
drukken. Hiermee stopt u de kalibratieprocedure
zonder de meter te kalibreren.
nl-17
R
Figuur 12
Figuur 13
Figuur 14
Figuur 15
www.elcometer.com