10 DE METER KALIBREREN (vervolg)
3
Plaats de sonde op het gecoate
monster en zorg dat deze plat op het
oppervlak staat. Het weergavescherm
toont een diktewaarde die constant
wordt bijgewerkt (Figuur 21).
De stabiliteit van de meting wordt weergegeven met
de signaalsterkte-indicator aan de rechterkant van
het weergavescherm. Als de signaalsterkte-indicator
groen oplicht, is de meting geldig en stabiel. Als de
signaalsterkte-indicator niet groen oplicht, controleer
dan of er voldoende koppelmiddel is aangebracht
onder de sonde en of de sonde plat op het oppervlak
staat. U kunt de sonde eventueel ook op een andere
plek van het testoppervlak zetten tot u een sterk
signaal ontvangt.
4
Haal de sonde van het gecoate monster. De laatste meting blijft
op het scherm staan. Als de waarde niet representatief is,
herhaalt u stap 2-3.
Overvloedig gebruik van koppelmiddel kan resulteren in een vertekende
meetwaarde als u de sonde van het oppervlak haalt. Reinig de sondekop en het
gecoate oppervlak en herhaal Stap 2-3 als dit gebeurt.
5
Druk op 'Geldig?' om de bestaande kalibratie te behouden maar
de daaraan gekoppelde tijd en datum van kalibratie bij te
werken naar de huidige tijd en datum, 'Kal' om de meter
opnieuw te kalibreren of 'Ok' om de testkalibratieprocedure te
stoppen.
10.8 DE KALIBRATIE VERGRENDELEN – MODEL T
Als deze functie geactiveerd is, kunt u geen wijzigingen aanbrengen
aan de kalibratie zonder de PIN-vergrendeling te deactiveren.
Als de PIN-vergrendeling geactiveerd is, kunt u de kalibratie nog
steeds testen via Menu/Kalibratie/Test Kalibratie, maar kunt u de
meter niet valideren of herkalibreren.
Zie Sectie 13 'PIN-vergrendeling' op pagina nl-25 voor meer informatie
over de 'PIN-vergrendeling'.
nl-21
R
Figuur 21
www.elcometer.com