Symbool
Betekenis
Signaalsterkte;
wordt alleen aangegeven als een
signaal van het meetgereed-
schap wordt ontvangen.
geeft de actuele instelling voor
de dwarsuitrichting van het
meetgereedschap aan;
Pijlsymbool boven: Afstandsbe-
diening achter meetgereed-
schap; laserstraal wijst van
afstandsbediening weg
Pijlsymbool onder: Afstandsbe-
diening vóór het meetgereed-
schap; laserstraal wijst naar
afstandsbediening toe
Instellingen voor helling en dwar-
suitrichting mogelijk resp.
geblokkeerd
00.000
geeft de actuele instelling voor
+
de helling van het meetgereed-
schap aan
Functies van de pijplaser
Automatisch waterpassen
Na het inschakelen of een positieverandering contro-
leert het meetgereedschap de horizontale of verticale
positie en compenseert het oneffenheden binnen het
zelfwaterpasbereik automatisch.
Deze functie is onafhankelijk van de instelling van de
helling of de dwarsuitrichting.
Tijdens het waterpassen knipperen de laserstraal en
het symbool voor de lasercapaciteit.
Het meetgereedschap is waterpas zodra de laser-
straal en het symbool voor de lasercapaciteit continu
zichtbaar zijn.
De dwarsas is waterpas wanneer in de standaardindi-
catie het libelsymbool wordt weergegeven (zie „Stan-
daardindicatie pijplaser", pagina 100).
Waterpasbewaking
De waterpasbewaking geeft aan wanneer het meet-
gereedschap uit de oorspronkelijke positie is verscho-
ven en beschermt zo tegen meetfouten.
Het meetgereedschap start na het inschakelen altijd
in de modus waarin het vóór het uitschakelen is
gebruikt:
„ON LINE ALERT" (aan richtingsalarm)
of
„OFF LINE ALERT" (uit richtingsalarm).
Als de functie waterpasbewaking is gekozen, is deze
na 30 seconden geactiveerd, nadat automatisch
waterpassen van het meetgereedschap heeft plaats-
gevonden.
2 610 A13 727 • 13.10.10
Na een positiewijziging van het meetgereedschap
knippert de laserstraal op een afstand van één
seconde twee keer achter elkaar per seconde.
– Controleer uw referentiemarkering (zie „Instellen
van een referentiemarkering", pagina 106) om er
zeker van te zijn dat het meetgereedschap nog
steeds juist gepositioneerd is.
Stel het meetgereedschap indien nodig weer op
uw referentiemarkering af.
– Druk op de toets 21.
Daarmee bevestigt u de waterpasbewaking; het
meetgereedschap keert naar de ingestelde modus
terug en de standaardindicatie wordt opnieuw
weergegeven.
Waterpasbewaking tijdens gebruik activeren of deac-
tiveren:
– Druk op de toets 18.
Het hoofdmenu wordt weergegeven.
– Druk binnen 3 seconden opnieuw op de toets 18.
– Schakel met de toets 21 tussen de functies
„ON LINE ALERT" en „OFF LINE ALERT" heen en
weer.
– Druk opnieuw op de toets 18 om de invoer te
bevestigen.
Het hoofdmenu wordt opnieuw weergegeven.
Loodpunt
Het loodpunt (met LED 5 verlicht) dient als referentie
voor het peilen met een schietlood of met optische
instrumenten. Het markeert het draaipunt van de
laserstraal.
De LED 5 brandt permanent terwijl het meetgereed-
schap ingeschakeld is.
Bediening
Richt de laserstraal niet op personen of die-
ren en kijk zelf niet in de laserstraal, ook niet
vanaf een grote afstand.
Laat het ingeschakelde meetgereedschap
niet onbeheerd achter en schakel het meet-
gereedschap na gebruik uit. Andere personen
kunnen door de laserstraal verblind worden.
Instelling van de helling
De helling van de laserstraal kan in een bereik tussen
+ 40 % en – 15 % worden ingesteld.
De standaardindicatie (zie „Standaardindicatie pijpla-
ser", pagina 100) geeft de waarde van de ingestelde
helling aan.
De laserstraal is horizontaal uitgericht (geen afwijking
van het midden van de as naar boven of onderen) als
00.000% wordt aangegeven.
Opmerking: Als de mogelijkheid tot instellen geblok-
keerd is (zie „Instellingen blokkeren", pagina 102), kan
een hellinginstelling niet worden uitgevoerd.
Nederlands | 101