3. Sluit de opvangzak (afb. 11.C) door de
knop voor de sluiting van de opvangzak
(afb. 13.V) ingedrukt te houden.
OPMERKING
Voor de verwijdering van de opvangzak (afb. 11.C),
moet deze getild worden zodat een afstand
van de plaat van ongeveer 10 ÷ 15 cm wordt
gehouden zoals is aangeduid in afb. 11.
6. BEDIENINGSELEMENTEN
6.1
CONTACTSLOT
Deze sleutelbediening heeft de functie van
hoofdschakelaar: activering en deactivering
van het inschakelcircuit van de machine.
De sleutelschakelaar (Afb. 12.A) heeft 2 posities:
1. Sleutel verwijderd. Het voedingscircuit
is gedeactiveerd en de machine valt
stil. Geen functie activeerbaar
2. Sleutel helemaal geplaatst. De machine
is klaar voor de inschakeling.
6.2
GASPEDAAL
Het gaspedaal (Afb. 12.F) activeert de tractie van
de wielen en regelt de snelheid van de machine
zowel in de vooruit- als de achteruitversnelling.
1. Vooruitversnelling: als het
pedaal vooruit wordt ingedrukt,
beweegt de machine vooruit.
Door de druk op het pedaal te
verhogen, neemt de snelheid
van de machine geleidelijk toe.
2. Achteruitversnelling: als het
pedaal achteruit wordt ingedrukt,
beweegt de machine achteruit.
Door de druk op het pedaal te
verlagen, neemt de snelheid
van de machine geleidelijk af.
3. Bedrijfsrem: wanneer het pedaal
wordt losgelaten, wordt automatisch
een bedrijfsrem geactiveerd die
de machine vertraagt en stopt,
waardoor elke beweging wordt
geblokkeerd tot het gaspedaal
opnieuw wordt ingedrukt.
OPMERKING
Het gaspedaal wordt gedeactiveerd
wanneer de bediener de stoel verlaat.
6.3
HENDEL KOPPELING/
ONTKOPPELING TRANSMISSIE
Met behulp van de hendel voor de koppeling/
ontkoppeling van de transmissie (Afb. 12.H)
kan de machine handmatig verplaatst worden
(geduwd of getrokken) zonder ze in te schakelen.
Deze bediening heeft twee posities,
aangeduid met de volgende symbolen:
1. Transmissie ingeschakeld:
verplaats de hendel (Afb. 12.H)
in de horizontale positie (A). De
machine kan normaal verplaatst
worden door de start uit te voeren.
2. Transmissie uitgeschakeld:
verplaats de hendel (Afb. 12.H)
naar onder (B). De machine
kan handmatig verplaatst
worden zonder ze te starten.
WAARSCHUWING
Verplaats de machine alleen handmatig
wanneer ze op een vlakke ondergrond staat.
VEILIGHEIDSINSTRUCTIE
De hendel voor de koppeling/ontkoppeling
mag zich nooit in de tussenpositie bevinden.
Deze conditie veroorzaakt de oververhitting
en de beschadiging van de transmissie.
6.4
REGELING MAAIHOOGTE
6.4.1
Instelhendel (enkel voor
modellen type "I" en "II")
Met deze hendel (afb. 12.G) kan de
maaigroep hoog en laag gesteld worden,
op 7 verschillende maaihoogtes.
De zeven standen zijn aangegeven van
«1» t/m «7» op het relatieve plaatje,
en stemmen overeen met dezelfde
aantal maaihoogtes tussen 3 en 8 cm.
Om van de ene positie naar de andere
te gaan, moet de hendel zijwaarts
worden bewogen en in een van de
aanslaggroeven worden verplaatst.
NL - 12