• Plaats het apparaat op minstens 10 cm van de
wanden eromheen. Deze afstand mag kleiner
zijn als de wanden onbrandbaar of thermisch
geïsoleerd zijn.
• Zet het apparaat waterpas met de stelpootjes.
8 AANSLUITINGEN
De positie en de afmeting van de aansluitingen
worden vermeld in het installatieschema aan
het begin van deze handleiding.
8.1 AANSLUITING OP HET ELEKTRICI-
TEITSNET
Controleer of het apparaat geschikt is om te
werken met de spanning en de frequentie waar-
mee het zal worden gevoed. Controleer dit aan
de hand van de gegevens van het typeplaatje
van het apparaat.
• Installeer vóór het apparaat, op een gemakke-
lijk toegankelijke plaats, een meerpolige scha-
kelaar met een geschikt vermogen, met een
opening tussen de contacten van minstens 3
mm en een uiterst gevoelige beveiliging. De
maximale lekstroom van het apparaat bedra-
agt 1 mA/kW.
• Gebruik een buigzame voedingskabel met
rubberen isolatie, met eigenschappen van
minstens het type H05 RN-F.
• Sluit de voedingskabel aan op het klemmen-
bord, zoals aangegeven in het schakelsche-
ma dat bij het apparaat geleverd is.
• Zet de voedingskabel vast met de kabelklem.
• Bescherm de voedingskabel buiten het appa-
raat met een buis van metaal of hard plastic.
8.2 AARDING EN EQUIPOTENTIAALVER-
BINDING
Verbind elektrische apparaten met een deug-
delijke aardingsleiding. Sluit de aardgeleider
aan op de klem met het symbool
het ingangsklemmenbord van de
Verbind de metalen structuur van het elektri-
sche apparaat met een equipotentiaalverbin-
ding. Sluit de geleider aan op de klem met het
symbool
die in de buurt van de kabelklem
bij de in-
gang van de elektrische leiding zit.
• Dit symbool duidt erop dat het apparaat moet
worden opgenomen in een potentiaalvereffe-
ningssysteem dat volgens de voorschriften
van de geldende normen is aangesloten.
8.3 AANSLUITING OP DE WATERLEIDING
Voed het apparaat met drinkwater. De voe-
dingsdruk van het water moet tussen 150 kPa
en 300 kPa liggen. Gebruik een drukverlager
als de voedingsdruk hoger is dan de aangege-
ven maximumdruk.
• Installeer bovenstrooms van het apparaat, op
een gemakkelijk te bereiken plaats, een me-
chanisch filter en een afsluitkraan.
• Tap eventuele ijzerdeeltjes af uit de aansluit-
leidingen alvorens het filter en het apparaat te
verbinden.
• Maak de niet verbonden aansluitpunten dicht
met een goed sluitende dop.
• Controleer na de aansluiting of er geen lekken
zijn op de verbindingspunten.
8.4 AANSLUITING OP DE WATERAFVOER-
PUNTEN
De afvoerleidingen moeten zijn gemaakt van
materialen die bestand zijn tegen een tempe-
ratuur van 100°C. De bodem van het apparaat
mag niet worden geraakt door de damp die ve-
roorzaakt wordt door het afvoeren van heet wa-
ter. Zorg voor een putje met rooster in de vloer,
met sifon, onder de afvoerkraan.
9 INBEDRIJFSTELLING
Zie het hoofdstuk 'INSTRUCTIES VOOR HET
ONDERHOUD'.
USB-INGANGEN (Afb.9.1)
De op het apparaat geïnstalleerde firmwareco-
des kunnen worden gecontroleerd door naar
het Service-scherm te gaan (zie de bijbeho-
rende toets). De firmware wordt bijgewerkt met
dat naast
behulp van een USB-stick die in poort B en/
lijn zit.
of K op het voorpaneel moet worden geplaatst
volgens de aanwijzingen van de fabrikant.
Poort B is voor het bijwerken van de basis
kaart. Poort K is voor het bijwerken van de di-
splaykaart.
5