Handleiding voor gebruik en onderhoud
De eenfasige vermogens 1,5 en 2,2 kW hebben externe bescherming
nodig,
indien
ze
niet
over
De rotatierichting vereist geen controles.
4.3 Driefasige versies
Voor de aansluiting van de driefasige versies, moet men de onderstaande
aanwijzingen raadplegen (afb. 4).
BLAUW of GRIJS
BLU o GRIGIO
BRUIN
MARRONE
NERO
ZWART
GEEL/GROEN
GIALLO/VERDE
Fig. 4
Afb. 4
De driefasige versies hebben externe bescherming nodig tegen overbelasting en
kortsluiting.
Als de elektrische aansluitingen uitgevoerd zijn in overeenstemming met de
cyclische richting van de fasen, zoals op afb. 4, is de rotatierichting automatisch
correct (een controle is in elk geval aangeraden om twijfel te voorkomen). Indien
dit niet het geval is, moet de rotatierichting gecontroleerd worden zoals hieronder
beschreven staat.
4.3.1 Controle van de rotatierichting
In de driefasige versies wordt de rotatierichting bepaald door de aansluiting
van de elektrische voeding en kan deze omgekeerd zijn. In dit geval zijn de
prestaties aanzienlijk kleiner dan de nominale prestaties. Om de correctheid van
de aansluiting te controleren, moet men de elektropomp in te pompen vloeistof
ondergedompeld worden of moet deze uitgelijnd geïnstalleerd worden. Handel
volgens één van de twee volgende wijzen:
• Open de kleppen tot ongeveer halverwege. Start de pomp en controleer de
druk, keer vervolgens de rotatierichting om en herhaal de controle zonder de
kleppen te verplaatsen. De correcte richting is die waarin de grootste druk
verkregen wordt.
• Open de kleppen helemaal. Laat de machine enkele seconden werken, keer
vervolgens de rotatierichting om en herhaal de handeling. De correcte richting
is die waarin het grootste debiet verkregen wordt.
Om de rotatierichting te om te keren, volstaat het twee fasen onderling te
verwisselen.
Detecteer tijdens de werking de maximum geabsorbeerde stroom met een
amperometrische klem (bij volledig geopende kleppen). Is de rotatie verkeerd,
dan worden waarden gedetecteerd die hoger zijn dan de waarden die op het
gegevensplaatje staan.
4.4 Toepassingen met variabele frequentie (VFD)
Voor installaties met variabele frequentie (voeding via "inverter") controleert u
of de frequentieomvormer in staat is de nominale spanning te verstrekken en
minstens 10% stroom meer ten opzichte van de nominale waarde die op het
gegevensplaatje staat. Raadpleeg voor de installatie en de aansluiting van de
voorziening de handleiding met instructies van de fabrikant.
5 HYDRAULISCHE AANSLUITINGEN
Voordat om het even welk werk op de elektropomp of op de motor
begonnen wordt, moet gecontroleerd worden of de elektrische voeding
onderbroken is en niet per ongeluk hersteld kan worden.
Als de voedingskabel voorzien is van een stekker, de stekker uit het
stopcontact halen en deze zo plaatsen dat hij altijd zichtbaar is. Als de
kabel geen stekker heeft, met de scheidingsschakelaar van de vaste
installatie werken en een apparaat tegen onverwachte herinschakeling
aanbrengen.
De installatie van de elektropomp is een handeling die complex en
gevaarlijk kan zijn voor mensen. Het moet dan ook uitgevoerd worden
door competente en bevoegde installateurs.
Bij breuk, kan tot 50 cl olie uit de elektropomp vrijkomen. Het occasioneel
inslikken van de olie is niet gevaarlijk voor de menselijke gezondheid. Het risico
op de verspreiding van de olie moet zoveel mogelijk beperkt worden. Voorzie dit
in de installatiefase.
Zie afb. A1 (dompelinstallatie) en afb. A2 (installatie op de oppervlakte) in bijlage.
5.1 Aanvoerleiding
De diameter van de leidingen is van invloed op het debiet en de druk die op de
gebruikspunten beschikbaar zijn. Leidingen met een kleine diameter verhogen
de geluidsproductie, verlagen de prestaties, versterken waterslag en verhogen
en cavitatierisico. Gebruik grotere doorgangen als de lengte van de leiding groter
is (eventueel met een diameter die groter is dan die van de opening van de
elektropomp).
het
bedieningspaneel
beschikken.
U
V
W
⏚
Het is aangeraden een terugslagklep te installeren (B in afb. A1 en afb. A2), om
het legen van de aanvoerleiding te vermijden na het stoppen van de pomp en
om reflux te vermijden. Draai de leiding stevig vast op de opening zonder deze te
beschadigen. De elektropomp kan zowel met een metalen leiding als een leiding
in ander materiaal geïnstalleerd worden.
ndien men de aanvoerleiding wil gebruiken om de pomp te ondersteunen (vb afb.
A1 en afb. A2, linkerzijde), controleer dan altijd of deze voldoende resistent en stijf
is om de gecombineerde actie te verdragen van het startkoppel, de vloeistofdruk,
de trillingen en het gewicht van de elektropomp. Als alternatief is het voor de
dompelinstallaties aanbevolen de elektropomp te ondersteunen met een metalen
kabel die stevig met het oogje van de kop verbonden is en de elektropomp te
beperken inzake rotatie. Bij diegene voor de oppervlakte, kan de elektropomp
ondersteund worden door deze rechtstreeks met kragen te bevestigen (D in afb.
A2, rechterzijde)..
5.2 Installatie in de put
De maximale diameter van de elektropomp is 129 mm. Controleer of de put geen
beperkingen of obstakels vertoont om de elektropomp te laten dalen. De ruimte
tussen de elektropomp en de wanden van de put moet geschikt zijn voor het vereiste
debiet. Een interne diameter van de put van minstens 140 mm is aanbevolen.
De motor wordt afgekoeld door de stroom van water binnenin de elektropomp.
Daarom is een minimumwaarde inzake snelheid niet vereist.
Bevestig de voedingskabel op de aanvoerleiding met de daartoe bestemde
kabelbinders (afb. A1).
Onderschat het gevaar op vallen en verdrinken niet indien de installatie moet
gebeuren in een brede put, een bassin of een tank.
Zorg ervoor dat er geen gevaar is voor giftige, verstikkende dampen, schadelijke
of potentieel explosieve gassen in de werkatmosfeer. Gebruik geschikte PBM's,
indien wel.
Het is aanbevolen om te controleren of de put niet verstopt is over zijn gehele
lengte. Laat de elektropomp dalen in de put en vermijd de elektriciteitskabel te
beschadigen.
Gebruik de voedingskabel niet om de elektropomp in de put te laten dalen of te
ondersteunen.
5.2.1 Minimum en maximum onderdompeling
Om geen lucht aan te zuigen via het filter, moet de elektropomp tot minstens de
helft van de hoogte ervan ondergedompeld zijn in de vloeistof en in elk geval tot
niet minder dan 30 cm van de bodem (niveau MIN op afb. A1). Voorzie voldoende
onderdompeling om deze toestand te garanderen wanneer de vloeistof in de
put het minimumniveau bereikt. De droge werking of de werking met lucht
gemengd met vloeistof kan leiden tot ernstige schade aan de elektropomp en
tot abnormale prestaties
De maximum dompeldiepte (niveau MAX in afb. A1) staat op het gegevensplaatje.
5.2.2 Modellen met vlotter
De modellen met vlotter starten automatisch wanneer de vlotter, indicatief, een
hoek van 45° overschrijdt ten opzichte van de horizontale lijn. De motor stopt
automatisch wanneer de vlotter opnieuw onder de horizontale lijn daalt. In de
installatiefase moet men controleren of:
1) de vlotter vrij kan bewegen in beide richtingen zonder vast te lopen of te
verstrikken. Verwijder de eventuele obstakels. Voer de controle uit over de hele
ruimte rond de elektropomp, in alle mogelijke richtingen.
2) De elektropomp start enkel wanneer de vloeistof een niveau bereikt dat
minstens gelijk is aan de voorgeschreven minimum onderdompeling (zie het
vorige deel) en stopt voordat de vloeistof onder dit niveau daalt. Pas de vrije
lengte van de kabel van de vlotter aan om het gewenste resultaat te bereiken.
5.3 Installatie op de oppervlakte
De modellen met uitgelijnde openingen zijn gemaakt om geïnstalleerd te worden
tussen twee stukken leiding. Zie afb. A2 in bijlage.
Controleer of de ontregelde uitlijning tussen de twee leidingen niet een
overmatige belasting op de aansluitingen van de elektropomp veroorzaakt. Het
is aanbevolen een flexibel stuk op minstens één van de zijden te installeren (E in
afb. A2). Doe de leidingen goed steunen om te vermijden dat overmatige kracht
of koppel wordt overgedragen op de openingen van de elektropomp
De installatie van onderbrekingskleppen op de uitgang en, indien de leiding
onder druk staat, op de ingang van de pomp, is aanbevolen om het onderhoud
uit te voeren zonder het hydraulische systeem te legen (C in afb. A2).
Als de elektropomp aanzuigt uit een leiding die niet onder druk staat (bijv. uit
een put of een bassin, op een hoogte boven het vrije oppervlak) is het nodig
een bodemklep of keerklep langs de aanzuigleiding te installeren om de pomp
te vullen (B in afb. A2).
De pomp heeft geen laaddop. Als de pomp met negatieve zuigkop wordt
geïnstalleerd, is het aanbevolen een verbinding te installeren die toelaat te vullen
en te ontluchten.
5.3.1 Controle van de maximum aanzuigdruk en van de NPSH
Het is nodig te controleren of de som van de aanzuigdruk (P in) en de toename
van de maximum druk die door de pomp verstrekt wordt (H max, in bar) lager
is dan de maximum druk van de pomp (P max, in bar). In elk geval mag de
NEDERLANDS
41