5.0 tRAnSPoRt
GeVAAR!
Indien dit advies wordt genegeerd ontstaat het risico op
ernstig letsel of overlijden.
Het vervoer van uw rolstoel in een voertuig:
Een in een voertuig vastgezette rolstoel biedt niet
dezelfde veiligheid als een normale stoel en
veiligheidssysteem in dat voertuig. Sunrise adviseert
altijd om de rolstoelgebruiker over te brengen naar een
stoel van het voertuig. Sunrise Medical erkent dat het niet
altijd praktisch is om een rolstoelgebruiker over te
brengen naar een gewone stoel in het voertuig. Wanneer
de gebruiker vervoerd moet worden in de rolstoel, moet
onderstaand advies worden opgevolgd:
1. Controleer of het voertuig over de juiste hulpmiddelen
beschikt om een passagier in een rolstoel te vervoeren.
Controleer tevens of de methode om in en uit het voertuig
te komen, geschikt zijn voor uw type rolstoel. De vloer
van het voertuig moet sterk genoeg zijn om het totale
gewicht van de rolstoelgebruiker, de rolstoel en de
accessoires te dragen.
2. Rondom de rolstoel dient voldoende ruimte te zijn om
de spanbanden en veiligheidsgordels te bevestigen en de
rolstoel goed en gemakkelijk vast te zetten en los te
maken.
3. De stoel met daarin de gebruiker moet in de rijrichting
worden geplaatst. De rolstoel dient te worden vastgezet
met spanbanden en voor de gebruiker dienen
veiligheidsgordels gebruikt te worden, waarbij wordt
voldaan aan de normen ISO 10542 of SAE J2249 en aan
de WTORS instructies van de fabrikant.
4. De rolstoel is niet getest in andere posities binnen een
voertuig. De rolstoel met daarin de gebruiker mag nooit in
zijwaartse richting worden vervoerd (Fig. A).
5. De rolstoel moet worden vastgezet met een
bevestigingssysteem dat voldoet aan ISO 10542 of SAE
J2249, met niet-verstelbare banden aan de voorzijde en
verstelbare banden aan de achterzijde, die worden
bevestigd door middel van karabijnhaken/S-haken en
gesp en gordel bevestigingen. De bevestigingen bestaan
doorgaans uit vier aparte banden die vastgemaakt
worden aan iedere hoek van de rolstoel.
6. De verankeringsbanden moeten aan het frame van de
rolstoel worden bevestigd zoals aangegeven in de
tekening op de volgende pagina. Ze mogen niet worden
bevestigd aan accessoires, wielen, remmen, voetsteunen
en dergelijke.
7. De verankeringsbanden dienen in een hoek van 45
graden zo dicht mogelijk bij de stoel bevestigd te worden;
de banden moeten strak vastgezet worden in
overeenstemming met de instructies van de fabrikant.
SR45 Rev.1.0
8. De verankeringspunten, frame en structurele
onderdelen van de rolstoel mogen niet zonder overleg
met de fabrikant worden gewijzigd of vervangen.
Dergelijke wijzigingen kunnen de rolstoel van Sunrise
Medical ongeschikt maken voor transport in een voertuig.
9. Zowel de heupgordel als de veiligheidsgordel voor het
bovenlichaam moet worden gebruikt om de
rolstoelgebruiker goed in de rolstoel te laten zitten.
Hierdoor wordt het risico verkleind dat hoofd en borst in
botsing komen met onderdelen van het voertuig. Tevens
wordt risico verkleind dat de rolstoelgebruiker of de
andere inzittenden van het voertuig geblesseerd raken.
(Fig. B) De bovenlichaamgordel dient bevestigd te
worden aan de "B" stang van het voertuig. Indien dit
wordt nagelaten, wordt het risico van ernstig (onder)
buikletsel van de gebruiker vergroot.
10. Tijdens het transport dient men gebruik te maken van
een hoofdsteun die geschikt is voor transport (zie etiket
van de hoofdsteun). Deze moet gedurende het hele
transport op de juiste wijze zijn aangebracht.
11. Lichaamsondersteunende gordels (zoals
heupgordels) mogen niet worden gebruikt als
veiligheidsgordel voor een rolstoelgebruiker, tenzij deze
voldoen aan de normen zoals gespecificeerd in ISO
7176-19:2001 of SAE J2249.
12. De veiligheid van de rolstoelgebruiker tijdens het
transport hangt af van de nauwkeurigheid waarmee de
verankeringsbanden worden bevestigd. De persoon/
personen die de verankering tot stand brengt/brengen,
moet(en) op juiste wijze zijn geïnstrueerd en getraind.
13. Verwijder waar mogelijk hulpmiddelen en accessoires
en berg deze veilig op. Hierbij kunt u denken aan:
Krukken, losse kussens en werkbladen.
14. Een scharnierende/opgetilde beensteun mag zich
niet in opgetilde positie bevinden tijdens transport van de
rolstoel en gebruiker wanneer de rolstoel is verankerd
met verankeringsbanden en veiligheidsgordels.
15. Een gekantelde rugleuning moet in rechte positie
worden gezet.
16. De handremmen moeten goed worden vastgezet.
17. Veiligheidsgordels moeten worden bevestigd aan de
"B" stang van het voertuig en mogen niet van het lichaam
afgehouden worden door bijvoorbeeld armsteunen of
wielen.
113