7.4 Prothesecomponenten beheren
In deze app kunnen verbindingen met maximaal vier verschillende prothesecomponenten worden
opgeslagen. Een prothesecomponent kan op hetzelfde moment echter altijd maar met één eind
apparaat of afstandsbediening verbonden zijn.
Prothesecomponent toevoegen
1) Raak in het hoofdmenu het symbool aan.
→ Het navigatiemenu wordt geopend.
2) Raak in het navigatiemenu de optie "Componenten beheren" aan.
3) Raak in het volgende beeldscherm de knop "Component toevoegen" aan.
→ Nu verschijnt het scherm "Voorbereiding", waarin het serienummer van de prothesecom
ponent moet worden ingevoerd. Dit begint met de letters "SN".
4) Volg de verdere instructies op het beeldscherm op.
5) Na het invoeren van de pincode wordt er verbinding gemaakt met de prothesecomponent.
→ Tijdens het opbouwen van de verbinding klinken er 3 piepsignalen en verschijnt het sym
bool
.
Als er verbinding is, verschijnt het symbool
→ Nadat er met succes verbinding is gemaakt, worden de gegevens uit de prothesecompo
nent uitgelezen. Dit kan ongeveer een minuut duren.
Daarna verschijnt het hoofdmenu met de naam van de prothesecomponent waarmee er
verbinding is.
Prothesecomponent verwijderen
1) Raak in het hoofdmenu het symbool aan.
→ Het navigatiemenu wordt geopend.
2) Raak in het navigatiemenu de optie "Componenten beheren" aan.
3) Raak bij de prothesecomponent die u wilt verwijderen, het symbool
→ De prothesecomponent wordt verwijderd.
Prothesecomponent verbinden met verschillende eindapparaten
De verbinding van een prothesecomponent kan in meerdere eindapparaten worden opgeslagen.
Tegelijkertijd kan echter altijd maar één eindapparaat of afstandsbediening op hetzelfde moment
met de prothesecomponent verbonden zijn.
Als de prothesecomponent op hetzelfde moment al verbonden is met een ander eindapparaat,
verschijnt bij het opbouwen van de verbinding met het actuele eindapparaat de volgende informa
tie:
Met deze prothesecomponent
verbinden?
Prothesecomponent was verbonden
met een ander apparaat.
Verbinding maken?
Annuleren
8 Gebruik
8.1 Hakhoogte instellen
De hakhoogte moet worden ingesteld op een vlakke ondergrond. Wanneer de ondergrond helt,
wordt er voor de hakhoogte een onjuiste waarde gemeten en kan het dempingsgedrag niet goed
worden geregeld.
Bij te hoge hakken kan het gebeuren dat de prothesevoet niet goed wordt aangestuurd, doordat
de beweging in het enkelscharnier te gering is. Dit geldt vooral voor kleine voeten, bij hakken die
zich ver naar voren bevinden, bij het trap af en van een hellingbaan af lopen en bij het staan op
► Raak de knop OK aan.
→ De verbinding met het eindapparaat waarmee de prothese
component het laatst verbonden was, wordt verbroken en er
wordt verbinding gemaakt met het actuele eindapparaat.
OK
.
aan.
263