3) Zet de voet van het contralaterale been een trede lager dan hij eerst stond.
4) Zet het been met de prothesevoet twee treden lager.
5) Zet onder aan de trap bij de overgang naar het platte vlak een grotere
8.2.7.1 Trapfunctie
De trapfunctie vergroot de afrolhoek bij het trap af lopen. Voor alternerend trap af lopen moet
deze functie worden ingeschakeld. Als alternerend trap af lopen niet gewenst is, kan deze functie
uitgeschakeld worden. Voor nadere informatie over het in-/uitschakelen zie pagina 240.
8.2.8 Hellingbaan af lopen
De voet stelt zich al bij de eerste stap in op de hoek van de hellingbaan. De
hiel kan worden neergezet met een sterkere plantaire flexie, zodat de voet bij
het afwikkelen met het volledige oppervlak op de hellingbaan rust.
Na het neerzetten van de voet op de hellingbaan mag er niet met de knie wor
den tegengewerkt, maar moet het buigen van de knie bij hielcontact worden
toegelaten (yielden). Alleen dan kan de voet de beweging als lopen herkennen
en is verder afrollen mogelijk. Zo kan het lichaamszwaartepunt gecontroleerd
omlaag worden gebracht.
Voor het lopen met een prothetische kniescharnier (hoger amputatieniveau
dan onderbeenamputatie) is de plantaire flexie beperkt, om de buiging in het
kniescharnier bij hielcontact te ondersteunen (yielden).
8.2.9 Achteruitlopen
Wanneer er achteruit wordt gelopen en daarbij eerst de tenen worden neerge
zet, geeft het enkelscharnier in dorsale flexierichting alleen mee tot de neutrale
stand. Daardoor wordt de voorafgaande afrolbeweging opgevangen en is het
mogelijk stabiel te staan.
De dorsale flexie kan tot gevolg hebben dat het kniescharnier wordt gebogen.
8.2.10 Hellingbaan op lopen
De voet stelt zich al bij de eerste stap in op de hoek van de hellingbaan en kan
worden afgerold, wanneer de hiel of het midden van de voet de grond raakt.
Hiervoor moet het onderbeen een bijna rechte hoek maken met de hellingbaan
en moet de voet met het volledige oppervlak worden neergezet.
Wanneer met een recht onderbeen eerst de voorvoet wordt neergezet (bijv. op
extreem steile hellingbanen), blokkeert de voet de dorsale flexie en maakt deze
het mogelijk het bovenlichaam stabiel omhoog te bewegen.
Controleer daarbij of de knie en de prothesevoet deze beweging mogelijk
maken.
stap, zodat de prothesevoet correct wordt neergezet en weer kan omscha
kelen naar de normale gangfase.
Ottobock | 235