Door de toets DATA CHANGE in te drukken kunnen de niet weer-
gegeven lasparameters gewijzigd worden. De statusbalk wordt dan
vervangen door de regel voor de invoer van de gegevens.
In de grafiek is expliciet de te wijzi-
gen lasparameter aangegeven.
De invoerregel bevat de naam en de numerieke
waarde van de te wijzigen parameter. Met de
toetsen T6 selecteert u de gewenste parameter;
dan stelt u de nieuwe waarde in en bevestigt hem
met de ENTER toets. Na deze handeling voltooid
te hebben verschijnt de statusbalk weer.
14.0 OPSLAG EN BEHEER VAN DE LASPRO-
GRAMMA'S
Door de toets T3 in te drukken verschijnt het menu voor het
beheer van de lasprogramma's van de gebruiker.
Er kunnen tot aan een maximum van 60 programma's opgesla-
gen of opgeroepen worden.
Met de optie 'Oproepen' kan er één van de tevoren opgeslagen
programma's geselecteerd worden.
Met de toetsen T6 daalt of stijgt u over 1 positie in het menu ter-
wijl u met de toetsen T7 een hele pagina (13 programma's) voo-
ruit of achteruit gaat. Zodra de keuzebalk op het gekozen pro-
gramma geplaatst is, ENTER indrukken.
Met de optie 'Opslaan' kan het geheel ingestelde lasparameters
gearchiveerd worden. Dan wordt, met behulp van de toetsen T6
en T7, het aan het eigen programma toe te kennen nummer
gekozen. Ook kunt u over een reeds bestaand programma heen
schrijven door de vervanging te bevestigen met de toets '0'.
Met de optie 'Wissen' kan er een programma, dat u niet meer
nodig heeft, verwijderd worden. Hiertoe hoeft u zich slechts op
het te verwijderen programma te plaatsen met behulp van de
toetsen T6 of de toetsen T7 en 'ENTER' in te drukken. Dan wordt
er nogmaals om bevestiging gevraagd en als u dan de toets '0'
indrukt, wordt het programma gewist.
105