WERKING
VÓÓR HET STARTEN VAN DE MOTOR
1. Controleer of de motor in het water hangt.
2. Controleer of de brandstofslang goed is aan-
gesloten op de motor en de tank.
3. Richt de uitstroomopening in de gewenste
richting.
4. Draai de ventilatieschroef 1 op de tankdop
open.
28
Brandstofslang
5. Controleer of de motor in de neutraalstand
staat.
6. Controleer of de borgplaat van de man-
overboord-schakelaar aangebracht is en de
stuurman (-vrouw) het koord van de man-
overboord-schakelaar
lichaam vastgemaakt heeft.
ergens
aan
het