NL
Model: voertuig met differentieel
(zie bouwinstructie bladzijde 32)
Natuurlijk is het aandrijven van maar één wiel van de achteras niet ideaal,
aangezien het voertuig dan een geringer aandrijfvermogen heeft. Een ge-
niale uitvinding, die de aandrijving van beide wielen mogelijk maakt, zonder
dat deze star met elkaar verbonden zijn, is het zogenaamde differentieel.
Bouw eerst het model op, dan gaan we preciezer naar de techniek kijken.
Proef:
Laat de auto eerst rechtuit en dan in een bocht rijden en kijk of altijd
allebeide wielen draaien en of het model een zuivere bocht maakt
zonder rechtuit te schuiven.
Waarneming:
Vooropgesteld dat het model correct is gebouwd, draaien zowel bij
rechtuit rijden als bij het rijden in bochten beide wielen van de
achteras. Het model maakt een exacte bocht.
Resultaat:
Zonder vooraf te weten hoe het differentieel precies werkt, zien we
dat dit blijkbaar geschikt is om beide achterwielen tegelijkertijd aan
te drijven.
Model: functiemodel differentieel
(zie bouwinstructie bladzijde 34)
2
3
Om beter te kunnen zien hoe een differentieel van binnen is opgebouwd,
bouw je het na als een groot functiemodel van fischertechnik-bouwdelen.
Daarbij is van belang dat je de wielmoer (4) aan de draaischijf (1) niet aan-
draait, zodat deze nog vrij op de as kan draaien.
32
1
4
Proef 1:
Draai ieder wiel afzonderlijk. Wat gebeurt er steeds met het andere wiel?
Waarneming:
Het draait in de andere richting.
Proef 2:
Schakel de motor in. Beide wielen zouden even snel moeten draaien.
Wat gebeurt er wanneer je één wiel vasthoudt?
Waarneming :
Het andere wiel gaat sneller.
Opdracht :
Kun je met behulp van je waarneming uit proef 2 verklaren waarom
je met een auto in de winter niet vooruit komt, wanneer ook maar
één van de aandrijfwielen op ijzel doorslipt?
Oplossing:
Het doorslippende wiel draait snel, het wiel op vaste ondergrond bli-
jft staan (het wordt „vastgehouden").
Werking van het differentieel:
Het differentieel wordt aangedreven via de riemschijf (1) (zie afbeelding
boven). De krachtoverbrenging op de beide wielen vindt plaats via de satelli-
ettandwielen van het differentieel (2). Deze zijn in staat het toerentalverschil
tussen het wiel in de binnenbocht en het wiel in de buitenbocht te com-
penseren, doordat ze om hun eigen as draaien en tegelijkertijd afwentelen
op de zonnewielen (3).
Wanneer de auto rechtuit rijdt, draaien de satelliettandwielen niet. Ze func-
tioneren dan als een vaste verbinding tussen de beide uitgaande assen
waarop de wielen zijn bevestigd. In een bocht wordt het binnenste wiel licht
afgeremd, de satelliettandwielen gaan draaien en maken het buitenste wiel
sneller. Het buitenste wiel is altijd precies zoveel sneller dan het binnenste
wiel langzamer is.
Te ingewikkeld? Geen probleem, het belangrijkste is dat je een keer gezien
hebt hoe een differentieel werkt, en je kent nu een elegante mogelijkheid
waarmee je bij een voertuig beide wielen van de achteras kunt aandrijven.
Model: achterin geplaatste motor
en differentieel
(zie bouwinstructie bladzijde 36)