– vooraleer een hellend terrein op te
rijden, vooral benedenwaarts
• Gebruik de achteruitversnelling nooit
om snelheid te minderen; dit kan de
macht over het stuur doen verliezen,
vooral op gladde terreinen.
• Schakel altijd de handrem in voordat u de
machine stilstaand en onbeheerd achterlaat.
• Enkel voor modellen met
mechanische aandrijving: Rijd
nooit een helling af met de versnelling
of de koppeling in de vrije stand!
Schakel altijd een lage versnelling in voordat
u de machine onbeheerd achterlaat.
• Enkel voor modellen met
hydrostatische aandrijving: Het
afdalen van een helling kan uitgevoerd
worden zonder het koppelingspedaal
te bedienen om zoveel mogelijk
gebruik te maken van het remeffect
van de hydrostatische aandrijving als
de koppeling niet is ingeschakeld.
6.4 STARTEN
1. Open de brandstofkraan
(afb. 20.A) (indien voorzien).
2. Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
3. De aandrijving in de vrije stand
(«N») zetten (par. 5.5; par. 5.7).
4. De snij-inrichtingen uitschakelen (par. 5.8).
5. Trek de handrem aan (par. 5.3).
6. Plaats het versnellingscommando in de stand
voor maximaal toerental "haas" (par. 5.2).
7. Bij koud opstarten: het commando
choke inschakelen (par. 5.2 / par. 5.2.1)
8. Steek de sleutelschakelaar in het
contactslot en draai deze in de «draaien»
stand om het elektrische circuit in werking
te stellen, draai de sleutel daarna in de
«start» stand om de motor te starten;
9. Laat de sleutel los zodra de motor gestart is.
10. Bij koud opstarten, zodra de
motor normaal draait:
10a.
Het commando choke
uitschakelen (par. 5.2, type "II"), door het
versnellingscommando naar de stand voor
maximaal toerental "haas" te brengen.
10b.
Het commando choke
uitschakelen (par. 5.2, type "I").
OPMERKING Het gebruik van het
commando choke bij reeds warme motor kan
de bougie vervuilen en een onregelmatige
werking van de motor veroorzaken.
11. Als de motor eenmaal draait, breng de
gashendel terug in de «schildpad» stand;
OPMERKING Als er moeilijkheden
zijn bij het starten, blijf dan niet te lang
aanhouden om de accu niet uit te putten en
de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel
weer in de «stop» stand, wacht enkele
seconden en probeer opnieuw te starten.
Indien het probleem voortduurt, raadpleeg
dan hoofdstuk «14» van deze handleiding
en de handleiding van de motor.
6.5
BEDRIJF
6.5.1 Vooruit rijden en verplaatsingen
Tijdens het vervoer:
• de snij-inrichtingen uitschakelen (par. 5.8);
• de snijgroep in de hoogste
stand (stand «7») zetten;
• breng het versnellingscommando
naar een tussenpositie, tussen het
minimale toerental «schildpad» en
het maximale toerental «haas».
• Enkel voor modellen met
mechanische aandrijving:
1. Duw het pedaal helemaal in (par. 5.4) en
breng de hendel van de koppeling naar
de stand van de 1ª versnelling (par. 5.5).
2. Houd het pedaal ingedrukt (afb. 10.I),
en schakel de handrem uit (par. 5.3).
3. Laat het pedaal geleidelijk aan los,
zodat dit van de functie «rem» overgaat
naar de functie «koppeling» , en de
achterste wielen inschakelt (par. 5.4).
U dient het pedaal geleidelijk op
te laten komen om te beletten dat
de machine, door een te bruuske
start, begint te steigeren en u de
macht over het stuur kwijtraakt.
4. Zorg dat u geleidelijk de gewenste
snelheid bereikt door de gashendel en
de versnellingspook te bedienen; om
van de ene versnelling naar de andere
over te gaan dient u de koppeling
te bedienen door het pedaal half
in te trappen (par. 5.4; par. 5.5).
BELANGRIJK Het inschakelen
van de versnelling dient uitgevoerd te
worden als de machine stilstaat.
NL - 14