nl - Vertaling vanuit het origineel
Type
Motoraf-
meting
1. Plaats de pomp stevig op de ondergrond en zet
de pomp waterpas met behulp van een water-
pas die op de afvoerpoort geplaatst is.
De toegestane afwijking is 0,2 mm/m.
2. Verwijder de pluggen die de openingen afslui-
ten.
3. Richt de pomp en de flenzen van de leidingen
aan beide kanten van de pomp uit. Controleer
de uitlijning van de bouten.
4. Maak de leidingen met bouten vast aan de
pomp. Forceer de leidingen niet tijdens het vast-
maken.
5. Gebruik zo nodig vulstukken ter compensatie
van de hoogte.
6. Draai de bouten in de ondergrond gelijkmatig en
stevig aan.
Opmerking:
• Als de overdracht van trillingen storend is, dient u
trillingsdempende steunen tussen de pomp en de
fundering te plaatsen.
4.3.2 Controlelijst voor leidingen
Controleer of de installatie aan de volgende punten
voldoet:
• De aanzuigliftleiding is aangelegd met een omh-
oog lopende helling, bij de positieve aanzuig-
hoofdleiding met een aflopende helling richting
de pomp.
• De nominale diameters van de leidingen zijn min-
stens gelijk aan de nominale diameters van de
pompaansluitingen.
• De leidingen zijn dichtbij de pomp vastgezet en
aangesloten zonder druk of spanning over te
brengen.
VOORZICHTIG:
Lasranden, aanslag en andere onzuiver-
heden in de leidingen beschadigen de
pomp.
• Zorg dat de leidingen vrij zijn van onzuiverheden.
• Installeer zo nodig een filter.
4.3.3 Elektrische installatie
1. Verwijder de schroeven van de kap van de con-
tactdoos.
2. Sluit de stroomkabels aan en bevestig ze con-
form het toepasselijke bedradingschema.
Voor bedradingschema´s, zie
(pagina 330). De schema´s staan ook achter
op de kap van de contactdoos.
a) Sluit de aarddraad (massa) aan.
Zorg ervoor dat de aarddraad (massa) langer is
dan de fasedraden.
b) Sluit de fasedraden aan.
3. Monteer de klep van de contactdoos.
Opmerking:
74
Aantal po-
Type be-
len
vestiging
stukken no-
dig.
Afbeelding 13
Draai de kabelwartels voorzichtig aan om te
voorkomen dat de kabel kan verschuiven en er
vocht in de contactdoos terecht kan komen.
4. Als de motor niet is uitgerust met een automati-
sche terugstelfunctie van de thermische beveili-
ging, stel dan de beveiliging tegen overbelasting
in volgens onderstaande lijst.
– Als de motor wordt gebruikt op volledige be-
lasting, stel dan de waarde in op de nomina-
le stroomsterkte van de elektrische pomp
(typeplaatje)
– Als de motor wordt gebruikt op gedeeltelijke
belasting, stel dan de waarde in op de be-
drijfsstroomsterkte (bijvoorbeeld gemeten
met een stroomtang).
– Als de pomp over een star-delta-startsys-
teem beschikt, stel het thermische relais dan
in op 58% van de nominale stroomsterkte of
de bedrijfssstroom (alleen voor driefasemo-
toren).
5 In bedrijf stellen, opstarten,
bedienen en uitschakelen
Voorzorgsmaatregelen
WAARSCHUWING:
• Zorg ervoor dat de afgevoerde vloei-
stof geen schade of letsel veroor-
zaakt.
• De motorbeschermers kunnen de
motor onverwacht opnieuw starten.
Dit kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
• Stel de pomp NOOIT in werking wan-
neer de koppelingsbescherming niet
correct is gemonteerd.
VOORZICHTIG:
• Het buitenoppervlak van de pomp en
de motor kunnen tijdens werking war-
mer worden dan 40 ºC (104 ºF). Raak
ze niet aan zonder beschermende
kleding.
• Plaats geen brandbaar materiaal in
de buurt van de pomp.
Opmerking:
• Gebruik de pomp nooit wanneer de stroomsnel-
heid lager is dan het minimale nominale niveau,
wanneer deze droog is of zonder vulling vooraf.
• Bedien de pomp met de aanleverklep ON-OFF
gesloten nooit langer dan een paar seconden.
• Bedien de pomp nooit met de aanzuigklep ON-
OFF gesloten.
• Stel een stilstaande pomp niet bloot aan vries-
omstandigheden. Voer alle vloeistof af die zich in
de pomp bevindt. Wanneer u dat niet doet, kan
de vloeistof bevriezen en de pomp beschadigen.
• De som van de druk aan de aanzuigzijde (voe-
ding, valtank) en de maximale druk die wordt ge-
leverd door de pomp mag niet groter zijn dan de