4. BEDIENING
Alcohol
• Gebruik de motor nooit terwijl u onder de invloed van alcohol bent of als u ziek bent
of als u zich niet goed voelt: al deze omstandigheden veroorzaken ongelukken.
Uitlaatgasvergiftiging
• Zorg voor goede luchtverversing in de motorkamer door middel van
ramen, luchtpijpen of andere ventilatiesystemen. Controleer nog eens
tijdens bedrijf of de ventilatie voldoende is. Uitlaatgassen bevatten het
giftige koolmonoxide: adem geen uitlaatgassen in.
Bewegende onderdelen
• Raak geen bewegende onderdelen van de motor aan (schroefas, V-
snaar, aftakas, enzovoort) tijdens bedrijf en let erop dat uw kleding niet
in verstrikt raakt: het kan letsel veroorzaken.
• Laat de motor nooit draaien zonder deksels over de bewegende
onderdelen.
• Controleer voor u de motor start of al het gereedschap en lappen die u
voor het onderhoud hebt gebruikt uit de buurt van de motor zijn verwijderd.
Brandwonden door contact met hete motoronderdelen
• Tijdens bedrijf en kort na het stoppen is de gehele motor zeer warm. De
turbocompressor, het uitlaatspruitstuk, de uitlaatpijp en de motor zijn
erg heet. Raak deze onderdelen nooit aan met lichaamsdelen of kleding.
4.1 Inspectie voor de start
Controleer de volgende punten iedere dag, voor u de motor start.
(1) Visuele controle
Controleer onderstaande punten.
Gebruik de motor bij een probleem niet voordat de reparaties voltooid zijn.
• Olielekkage uit het smeersysteem.
• Dieselolielekkage uit het brandstofsysteem.
• Waterlekkage uit het koelwatersysteem.
• Losgedraaide of verdwenen bouten.
• Schade aan onderdelen.
(2) Dieselolie controleren en bijvullen
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank en vul de brandstof zo nodig aan met de
aanbevolen brandstof.
(3) Smeerolie controleren en bijvullen
1 Controleer het motorolieniveau met de oliepeilstok.
2 Als het niveau laag is, giet u de aanbevolen smeerolie in de vulopening.
Vul olie bij tot de bovenste markering op de oliepeilstok.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
VOORZICHTIG
_
_
32
--> Zie 3.2
--> Zie 3.3