3.4.2 Aanzuigleidingen
Plaats de pomp waar mogelijk onder het
vloeistofniveau van het systeem. Dit bevordert het
aanzuigen, zorgt voor een gelijkmatige
vloeistofstroom en geeft een positieve zuighoogte.
De dimensionering en installatie van de
aanzuigleiding is bijzonder belangrijk.
U kunt veel NPSH-problemen vermijden door de
aanzuigleiding correct te installeren. Zie paragraaf
Algemene
voorzorgsmaatregelen.
In paragraaf Richtlijnen aanzuigleiding wordt de
gebruikelijke aanzuigleidingsinstallatie voor twee
situaties geïllustreerd:
•
Overstroomsystemen: Gesloten systemen en
open systemen waarbij het vloeistofniveau hoger
dan de pompinlaat is.
•
Zuighoogtesystemen: Gesloten systemen en
open systemen waarbij het vloeistofniveau lager is
dan de inlaat van de pomp.
Gerelateerde informatie
3.4.1 Algemene voorzorgsmaatregelen
10. Het product afvoeren
3.4.3 Kleppen in de aanzuigleiding
Als de pomp permanent met onderdruk werkt,
installeert u een terugslagklep in de aanzuigleiding
om te voorkomen dat de pomp iedere keer moet
worden aangezogen bij een herstart. De
terugslagklep dient van het 'vlinderklep'-type te zijn of
een voetklep met een minimaal drukverlies.
3.4.4 Persleiding
Vóór de persleiding wordt gewoonlijk een
terugslagklep en een afsluit- of smoorklep geplaatst.
De terugslagklep beschermt de pomp tegen
buitensporige tegendruk en omgekeerde rotatie van
de pomp en voorkomt terugstromen door de pomp in
het geval van een operationele stop of storing aan de
motor.
Om wrijvingsverliezen en hydraulische geluiden in de
leidingen te minimaliseren dienen stroomsnelheden in
de persleiding (opening) niet groter te zijn dan 3 m/s
(9 ft/sec).
Houd bij lange horizontale stromingen de leiding zo
waterpas mogelijk.
Vermijd hoge situaties, zoals lussen, aangezien lucht
zich hierin zal ophopen, wat een smorend effect geeft
of leidt tot onregelmatig verpompen.
550
3.4.5 Hulpleidingen
Afvoerleidingen
Installeer de afvoerleidingen vanaf het pomphuis en
de pakkingbussen naar een geschikt afvoerpunt.
Spoelleidingen
•
Pompen voorzien van pakkingbussen
Wanneer de voordruk lager is dan de omgevingsdruk,
voorziet u de pakkingbussen van vloeistof voor
smering en ter voorkoming van luchtintreding. Dit
wordt gewoonlijk gedaan via een spoelleiding van de
perszijde naar de pakkingbus. U kunt een regelklep of
meetflens in de spoelleiding plaatsen om de druk
naar de pakkingbus te regelen.
Als de verpompte vloeistof vuil is en niet kan worden
gebruikt voor het spoelen van de pakkingringen,
adviseren we een externe, schone, vloeistoftoevoer
naar de pakkingbus bij 1 bar (15 psi) boven de
voordruk.
•
Pompen voorzien van mechanische afdichtingen
Afdichtingen die hercirculatie vereisen worden
normaliter voorzien van een spoelleiding vanaf het
pomphuis.
3.4.6 Meetinstrumenten
Om voortdurend de werking te kunnen controleren
adviseren we u drukopnemers te installeren aan de
flenzen van de pers- en zuigzijde. De drukopnemer
aan de zuigzijde moet vacuüm kunnen meten. De
tapgaten voor de drukopnemers mogen alleen voor
testdoeleinden worden geopend. Het meetbereik van
de drukopnemer aan de perszijde dient minimaal
20% hoger te zijn dan de maximale persdruk van de
pomp.
Wanneer er gemeten wordt met drukmeters aan de
pompflenzen, dan dient opgemerkt te worden dat een
drukmeter geen dynamische druk (snelheidsdruk)
registreert. De flenzen aan de zuig- en de perszijde
zijn verschillend in diameter, wat resulteert in
verschillende stroomsnelheden in de twee flenzen.
Daarom zal de drukopnemer aan de perszijde niet de
waarde aangeven die in de technische documentatie
vermeld staat, maar een waarde die lager kan zijn.