E-9
Sensorstoring
Het is verboden om de machine te gebruiken in de buurt van apparaten met een hoge luchtvochtigheid,
geleidend stof, brandbare en explosieve gassen, stof, materialen, corrosieve media, sterk licht, sterk
magnetisch veld, hoge spanning.
Voedingsspanningsbereik: DC24V-controller is geschikt voor (18-32) V DC; DC12V-controller is geschikt voor
(9-16) V DC. Controllers met verschillende spanningen zijn niet universeel en het is verboden om ze buiten
het juiste spanningsbereik te gebruiken.
3.2.
Klaarmaken voor gebruik
De verwarming kan zowel buiten als in het voertuig worden geïnstalleerd.
Installatielocatie buiten het voertuig:
•
De hoeveelheid ruimte die de eenheid nodig heeft, moet worden voorzien:
o
Benodigde ruimte voor warmeluchtuitlaat: ˃80 mm.
o
Benodigde ruimte voor koude luchtinlaat: ˃45 mm.
o
Benodigde ruimte voor het verwijderen van de heater: ˃250 mm
De installatieplaats moet worden beschermd tegen mechanische schade.
•
•
De plaats van opstelling moet zoveel mogelijk beschermd zijn tegen opspattend water.
De plaats van installatie moet zich boven de maximale waterpeil van het voertuig bevinden.
•
•
De verbrandingsluchtinlaat en de rookgasafvoer moeten van elkaar gescheiden zijn (om aanzuiging
van rookgassen te voorkomen).
Plaats van installatie in het voertuig
De hoeveelheid ruimte die de unit nodig heeft, moet beschikbaar zijn.
•
o
Benodigde ruimte voor warmeluchtuitlaat: ˃80 mm.
o
Benodigde ruimte voor koude luchtinlaat: ˃45 mm.
Benodigde ruimte voor het verwijderen van de heater: ˃250 mm
o
•
De aansluitingen voor de verbrandingslucht en het uitlaatsysteem moeten zich geheel aan de
buitenzijde van het voertuig bevinden.
De installatieplaats moet worden beschermd tegen mechanische schade.
•
•
Mensen moeten worden beschermd tegen contact met hete oppervlakken. Installeer indien nodig
een contactbeveiliging.
•
Hoge temperatuurgevoelige componenten moeten worden beschermd tegen hoge temperaturen.
Installeer indien nodig een hitteschild.
NL
3.1 Controleer op onvoldoende olie, bevroren of geblokkeerd
oliekanaal;
3.2 Controleer of de oliepomp niet geblokkeerd of beschadigd is
en geen olie kan pompen;
3.3 Controleer of de uitlaatgasinlaat- en uitlaatkanalen niet
verstopt zijn;
3.4 Controleer of de gloeibougie niet beschadigd is;
3.5 Controleer of de opening tussen het binnenste windwiel niet
te groot is.
4. De ontsteking is normaal, maar de foutmelding over een
ontstekingsfout wordt nog steeds gerapporteerd.
Controleer of de temperatuursensor op de behuizing volledig
contact maakt met de behuizing, of de drukveer sterk is en of de
sensor normaal is.
Controleer of de aansluitkabel en connector van de
temperatuursensor niet beschadigd zijn of los zitten, controleer
vervolgens of de sensor niet beschadigd is.