Rem ingeschakeld.
• Schakelaar koplampen (Afb. 15.E)
De knop bedient de inschakeling
van de koplampen wanneer de
sleutel op «DRAAIEN» staat.
• Commando van inschakeling en uitschakeling maai-
inrichtingen (Afb. 15.F.1 en 15.F.2)
Maai-inrichtingen gekoppeld.
Maai-inrichtingen uitgeschakeld.
• Knop vrijgave maaien in achteruitversnelling (Afb. 15.G)
Als de knop ingedrukt wordt gehouden,
kan achteruit gereden worden met de
maai-inrichtingen gekoppeld zonder
dat de motor wordt stilgelegd.
• Bedieningen voor de regeling van de hoogte van de
maaigroep (Afb. 15.H)
Bediening met hendel: met deze hendel wordt de stijging
en de daling van de maaigroep uitgevoerd.
De zeven posities worden aangeduid
van «1» tot «7» op de relatieve plaat.
Om over te gaan van de ene stand naar de
andere, moet op de ontgrendelingsknop
op het uiteinde gedrukt worden.
Bediening met hendel en knop: met de hendel wordt de
stijging en de daling van de maaigroep uitgevoerd.
Stand «A» = stijging maaigroep.
Stand «B» = daling maaigroep.
DE knop (Afb. 15.I) dient om de maaigroep te positioneren.
• Cruise control
Ingedrukt: Inrichting uitgeschakeld (niet actief)
Uitgetrokken: Inrichting ingeschakeld (actief)
• Urenteller (indien voorzien) (Afb. 15.K)
• Hulpaansluiting voor accessoires
• Bediening kanteling opvangzak
Handmatige bediening:
De kanteling van de opvangzak om hem leeg te maken,
gebeurt via de hendel (afb. 15.L).
Elektrische bediening:
De kanteling van de opvangzak om deze leeg te maken,
gebeurt met de knop (afb. 15.N), die moet ingedrukt
gehouden worden tot de motor voor de bediening wordt
stilgelegd.
De opvangzak wordt opnieuw in de bedrijfsstand gesteld
door de knop (afb. 15.O) ingedrukt te houden tot de
veerhaak wordt gekoppeld en de motor voor de bediening
wordt stilgelegd.
• Display type "I" en geluidssignalen
Controlelamp aan: snij-inrichtingen gekoppeld
(afb. 16.A).
Controlelamp aan: handrem ingeschakeld
(afb. 16.B).
Controlelamp
(afb. 16.C).
Controlelamp knippert: brandstof in reserve
(afb. 16.D).
Controlelamp knippert: Storingen smering
motor (afb. 16.E). Leg de motor onmiddellijk
stil, controleer het oliepeil, en contacteer een
erkende assistentiedienst.
Controlelamp aan: De opvangzak of de
achterste aflaatbeveiliging ontbreekt (afb. 16.F).
Controlelamp aan: bij draaiden motor zijn
er storingen bij het opladen van de accu
(afb. 16.G).
Controlelamp knippert vóór de start: de accu is
niet in staat om de motor te starten. Contacteer
een erkende assistentiedienst (afb. 16.G).
Controlelamp aan: de transmissie is in de
"vrijstand" gesteld (afb. 16.H).
• Geluidssignalen
1.
Continu
geluidssignaal:
2.
Intermitterend
geluidssignaal:
NL - 5
(Afb. 15.M)
aan:
bediener
• Activering van de
bescherming van de
elektronische kaart.
• De motor is langer dan 30
seconden stilgelegd met de
sleutel in de stand «START».
• De opvangzak is vol.
afwezig