Stroomkabels en
bougiekabel.
Bougiekap (Afb. 19.H)
6.2.2 Test werking van de machine
Actie
De machine starten
(par. 6.3)
Gelijktijdig de
bedieningshendel van
de versnelling (Afb. 19.B)
en de veiligheidshendel
van de versnelling
indrukken (Afb. 19.C).
De bedieningshendel van
de versnelling (Afb. 19.B)
en de veiligheidshendel
van de versnelling
(Afb. 19.C) loslaten
Druk de bedieningshendel
van de versnelling
in (Afb. 19.B)
De schakelaar van de
start/stop van de motor
activeren (Afb. 19.A)
Indien eender welke van deze resultaten
verschilt van wat aangegeven is in de volgen-
de tabellen, is het niet mogelijk om de machi-
ne te gebruiken! Breng de machine naar een
dienstcentrum voor de nodige controles en
herstelling.
6.3 STARTEN
Voordat de motor wordt gestart:
1. leg de machine op een stabiele positie op het
terrein;
2. verwijder de bescherming van de snij-inrich-
ting (Afb. 1.M) (indien gebruikt);
3. controleer dat het mes (Afb. 1.D.2, Afb. 1.D.3)
(indien gebruikt) niet het terrein of geen ande-
re voorwerpen raakt.
6.3.1 Koude start
Met de koude start wordt de start be-
doeld die minstens 5 minuten na de laatste
stillegging van de motor is uitgevoerd, of na
het tanken.
Intact om te vermijden
dat vonken worden
geproduceerd.
Intact en correct op de
bougie gemonteerd.
Resultaat
De snij-inrichting (Afb.
1.D.1, Afb. 1.D.2,
Afb. 1.D.3,) mag niet
bewegen wanneer de
motor aan het stationaire
toerental draait.
De hendels moeten een
vrije beweging hebben,
zonder forceringen.
De hendels moeten
automatisch en snel
terugkeren naar
de vrijstand, en de
motor bereikt het
stationaire toerental.
de bedieningshendel
van de versnelling blijft
geblokkeerd (Afb. 19.B)
De schakelaar moet
gemakkelijk van de ene
naar de andere positie
kunnen verplaatst worden.
BELANGRIJK Om vervormingen te vermijden,
mag de drijfstang niet gebruikt worden als onder-
steuning voor de hand of de knie tijdens de start.
BELANGRIJK Om breuken te vermijden, mag
de kabel niet over de ganse lengte getrokken wor-
den. Laat hem niet langs de rand van het kabel-
geleidingsgat wrijven, en laat de knop geleidelijk
los zodat hij niet op een ongecontroleerde manier
terugkeert
1. Controleer dat de schakelaar (Afb. 19.A) op
«I» staat.
2. alleen voor modellen met choke:
Schakel de choke in door de hendel op «B» te
plaatsen (Afb. 19.E).
3. Druk 10 maal op de knop van het voorinspuit-
systeem (Afb. 19.F) om de brandstoftoevoer
te bevorderen. Controleer dat de opening is
bedekt door de vinger wanneer de bediening
wordt ingedrukt.
4. Houd de machine stevig op het terrein, met de
ene hand op de motor, om de controle tijdens
de start niet te verliezen (Afb. 21).
5. Trek aan de startknop voor 10-15 cm, tot een
zekere weerstand wordt gevoeld, en trek nog
enkele keren tot de eerste aanslagen van de
motor worden gehoord.
6. alleen voor modellen met choke:
Schakel de choke uit door de hendel op «A»
te plaatsen (Afb. 19.E).
7. Trek nogmaals aan de startknop tot de motor
regelmatig is gestart.
8. Activeer kort de gashendel (Afb.
de motor draaien aan het stationaire toerental.
9. Laat de motor minstens 1 minuut draaien
voordat de machine wordt gebruikt.
BELANGRIJK Als de knop van de startkabel
herhaaldelijk wordt geactiveerd, kan het zijn dat
de motor verzuipt en de start wordt vermoeilijkt.
Indien de motor verzuipt (zie par. 14).
6.3.2 Warme start
Voor de warme start (onmiddellijk na de stilleg-
ging van de motor) moeten de punten 1 - 2 - 3 - 4
- 6 - 7 van de vorige procedure gevolgd worden.
6.4 HET WERK
OPMERKING Vooraleer de eerste keer te
gaan maaien, moet men vertrouwd raken met de
meest gepaste maaitechnieken door het draag-
stel te passen, de machine stevig vast te nemen
en de handelingen uit te voeren.
NL - 12
19.B) en laat