Voedingsnet aansluiten
Levensgevaar door elektrische schok!
►
Sluit dit product uitsluitend aan op een voe-
dingsnet met randaarde.
GEVAAR
►
Stel het apparaat zo op, dat het probleemloos
van het netsnoer kan worden losgekoppeld.
Opmerking
Voor inbedrijfstelling van het apparaat moet worden gecontroleerd of de
op de apparaatstekker zichtbare spanningsafgifte overeenkomt met de
netspanning. Om de instelling te wijzigen, zie Spanningsinstelling.
Het HF-apparaat GN300 mag alleen met wisselstroom van 50 Hz tot
60 Hz worden gebruikt. De netspanning mag tussen 100 V en 120 V of
tussen 220 V en 240 V liggen. Het spanningsbereik wordt op de apparaat-
stekker aan de achterkant van het apparaat voorgeselecteerd. Het net-
snoer mag alleen in een volgens de voorschriften gemonteerd geaard
stopcontact worden gestoken (zie hiervoor VDE 0107).
Om te zorgen dat het apparaat bedrijfsklaar wordt, voert u de volgende
stappen uit:
►
Verbind het HF-apparaat via het netsnoer met de netspanning (led 5
gaat branden).
►
Sluit de instrumentkabel op de betreffende uitgangen aan.
►
Sluit de voetschakelaar aan op bus 36.
►
Gebruik toets 7 (led 5 en led 6 branden).
Het HF-apparaat is bedrijfsklaar.
Opmerking
Het scheiden van het netsnoer van het apparaat kan in de zin van de IEC-
norm ook worden beschouwd als een veilige afkoppeling van het net. Bij het
opstellen van het apparaat moet u erop letten, dat het probleemloos moge-
lijk is de netstekker los te koppelen.
4.2
Functionele test
■
Na het aansluiten van het apparaat op de netspanning, moet de groene
led 5 gaan branden.
■
Na indrukken van de toets „apparaat -aan/uit" 7, moet de led 6 gaan
branden. Alle leds en segmenten van de dosis-indicatie branden korte
tijd en de akoestische aanduiding (zoemer) wordt geactiveerd.
■
Na een korte wachttijd van ong. 5 s, waaronder de interne routine con-
trole wordt nagelopen, verschijnt het selectiemenu voor invoer van het
gewenste type neutraalelektrode. (zie daarvoor Voorselectie van het
type neutraalelektrode).
■
Wanneer tijdens het inschakelen een neutraalelektrode aangesloten is,
verschijnt de foutmelding "Er 01". Als deze foutsituatie door het los-
koppelen van de neutraalelektrode van het apparaat verholpen wordt,
kan een wijziging van het neutraalelektrodetype worden uitgevoerd.
■
De NE-selectie wordt na 3 s weer gestopt, het apparaat neemt de
laatst gebruikte instellingen over en is nu weer bedien- respectievelijk
activeerbaar!
■
Door bedienen van de ,,+"-toetsen moet de dosisindicatie tot op de
betreffende maximumwaarde worden verhoogd.
■
Door bedienen van de ,,-"-toetsen moet de dosisindicatie tot op de
betreffende minimumwaarde worden verlaagd.
■
De opslagfuncties worden zoals in andere paragrafen beschreven, zie
Een apparaatinstelling opslaan en zie Oproepen van de opgeslagen
apparaatinstelling.
►
Sluit de voetschakelaar aan op stekkerbus 37 en bedien deze, daarbij
moeten de akoestische en optische bedrijfsindicatoren functioneren.
Dosisinstelling
Door de toetsen „+"-of „-"-worden de gewenste dosiswaarden ingesteld.
. De bedrijfsmodus-afhankelijke minimum- en maximumwaarden staan
vermeld in onderstaande tabel:
Bedrijfsmodus
Bipolair-CUT
Bipolair-COAG
Monopolair-CUT M 1
Monopolair-CUT M 2
Monopolair-CUT M 3
Monopolair-CUT M 4
Monopolair-COAG normaal
Monopolair-COAG-spray
Opslagfunctie
►
Sla als test een voorgeselecteerde apparaatinstelling op en roep deze
vervolgens op, zie Een apparaatinstelling opslaan en zie Oproepen van
de opgeslagen apparaatinstelling. De waarden moeten ook na een lan-
gere stroomonderbreking worden bewaard.
Controlefunctie
Zoals hierna nader omschreven, zie Beveiliging tegen foutieve bediening,
worden bediening en apparaatinterne functies doorlopend op eventuele
fouten gecontroleerd. Opgemerkte fouten worden op het display als spe-
cifieke foutcodes (Er XX) aangegeven. Zo leidt bijv. het gelijktijdig indruk-
ken van twee of meer toetsen tot weergave van de foutcode „Er 06".
Verdere aanwijzingen: zie Opsporen en verhelpen van fouten.
Minimum-
Maximum-
waarde
waarde
1
80
0,5
80
5
300
5
200
5
150
5
100
1
120
1
80
169