Belangrijk: Trek de zadelpen met geïnte-
greerde accu niet verder dan aan de gemar-
keerde lijn („MAX")! Een veilige houvast van de
zadelpen met geïntegreerde accu is anders niet
meer gegarandeerd en het kan tot framebreuken
of valpartijen komen. Het geïntegreerde slot in
de zadelklem moet vergrendeld zijn. Bovendien
beperkt het de maximale uittreklengte van de
zadelpen met geïntegreerde accu.
Opmerking: De maximale inschuifdiepte van
de zadelpen met geïntegreerde accu is door de
bovenste aanslag beperkt en definieert daarmee
de minimale hoogte van het zadel (11).
2. Breng de pedalen (3a, 3b) in een 6/12 uur
positie.
3. Breng de gekartelde schroef van de snel-
spanhefboom op voorspanning en sluit de
snelspanhefboom.
Belangrijk: Neem de correcte aanhaalmomen-
ten in acht. In de paragraaf „Technische gege-
vens" worden alle aanhaalmomenten vermeld.
4. Ga zitten op het artikel. De zadelpen met
geïntegreerde accu heeft de juiste hoogte
wanneer het been slechts lichtjes gebogen is.
5. Controleer de correcte zitting of herhaal even-
tueel de voordien beschreven stappen.
Belangrijk: Controleer de vaste zitting van de
snelspanhefboom. Het fietsen met een onjuist ge-
sloten snelspanhefboom kan tot valpartijen met
ernstige blessures leiden. De snelspanhefboom
moet met relatief hoge kracht gesloten worden
om in ieder geval een ongewenst lossen tijdens
de rit te vermijden. Als hij te gemakkelijk geslo-
ten kan worden, moet de gekartelde schroef aan
de overkant van de snelspanhefboom een beetje
vaster aangedraaid worden. De snelspanhef-
boom dient nu met iets meer weerstand te sluiten
zijn. Indien hij nog altijd zeer gemakkelijk geslo-
ten kan worden, herhaalt u het proces.
Belangrijk: De snelspanhefboom moet in
gesloten toestand tegen de zadelklem liggen.
Zadel instellen (afb. E)
1. Verwijder de verbindingsstekker (17).
2. Draai de inbusschroef (11a) met de inbus-
sleutel (6 mm) (4) los. Verstel de helling van
het zadel (11) of schuif dit naar voren of naar
achteren tot in één individuele positie.
3. Draai de inbusschroef weer vast aan.
Belangrijk: Neem de correcte aanhaalmo-
menten in acht. In de paragraaf „Technische
gegevens" worden alle aanhaalmomenten
vermeld.
Remmen
WAARSCHUWING
Gevaar voor brandwonden!
De remschijf (21) kan bij langere remprocessen
aanzienlijk verhit geraken.
• Pak nooit de remschijf direct na gebruik met
blote handen vast. Wacht totdat de remschijf
afgekoeld is voordat u deze aanraakt.
• Maak u vertrouwd met het rijgedrag en de
remmen. Vergewis u ervan, welke remhefboom
respectievelijk het voor- en achterwiel bedient.
Opmerking: De linkse remhefboom (12a)
bedient de voorwielrem (18a), de rechtse rem-
hefboom (12b) de achterwielrem (18b).
58
NL/BE
• Rem zodanig, dat de fietswielen niet blokke-
ren. Zodra het fietswiel blokkeert, verliest u
het wegcontact en kan het tot een valpartij
komen. Oefen het remmen op verkeersarme
plaatsen die daarvoor geschikt zijn.
• Nooit de voorwielrem abrupt bedienen. U
zou over het stuur heen geslingerd kunnen
worden. Verplaats bij het remmen het zwaar-
tepunt in de richting van het achterwiel door-
dat u in het zadel ver naar achteren glijdt.
Gebruik zo mogelijk altijd beide remmen
om tot het hoogste remeffect te komen. Denk
er altijd aan dat bij nat weer, een bevroren
rijweg en losse natuurstoffen de remafstand
aanzienlijk langer wordt.
Instellingen van de remmen (afb. R)
Let er bij werkzaamheden in het bereik van de
schijfrem op dat een roterende remschijf (21)
een aanzienlijk risico op blessures vormt.
Belangrijk: Om remverlies te vermijden, mo-
gen schijfremmen of de voeringen daarvan niet
met smeermiddelen/oliën in aanraking komen!
• Een instelling van de remschijf is in een
aantal gevallen (bv. bij schurende geluiden)
noodzakelijk.
• Poets de remschijf met water en idealiter
remreiniger als de remschijf schuurt.
• Indien de remschijf schuin staat, opent u de
snelspanner (30) en draait u de schroef (31a)
aan de remsokkel (31) los, zodat het wiel
losjes zit. Trek de remhefbomen (12a, 12b)
aan het stuur vast aan. Daardoor recht de
remschijf automatisch. Laat de remhefbomen
los en bevestig vervolgens de schroef en de
snelspanner.
Belangrijk: Neem de correcte aanhaalmo-
menten in acht. In de paragraaf „Technische
gegevens" worden alle aanhaalmomenten
vermeld.
Belangrijk: Indien u de schroeven aan de
remsokkel gelost hebt, borgt u deze vervolgens
weer met een gepaste schroefdraadborging (bv.
schroefdraadlak).
Remhefboom
Positie van de remhefboom (afb. F)
Bij het remmen dient de pols in een rechte lijn
met de onderarm gepositioneerd te zijn; stel de
remhefbomen (12a/b) eventueel zodanig in.
Afhankelijk van de lichaamslengte kan dit tot
een andere hoekinstelling van de remhefbomen
leiden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor blessures!
De verkeerde positie van de remhefbomen
kan tot ongevallen en daaruit voortvloeiende
blessures leiden.
• De remhefbomen (12a, 12b) mogen in geen
geval tot aan de handgreep (22) getrokken
kunnen worden vooraleer de remvoeringen
(34, afb. R) de remschijven (21) raken. Het
maximale remvermogen kan anders niet be-
reikt worden. Neem in dit geval onmiddellijk
contact op met een dealer.
Instelling van de remhefboom (afb. F)
• Draai de schroef (12c) los en stel de positie
van de remhefboom (12a/12b) in.
• Draai de schroef met de inbussleutel (5 mm)
(4) weer vast aan.
Belangrijk: Neem de correcte aanhaalmomen-
ten in acht. In de paragraaf „Technische gege-
vens" worden alle aanhaalmomenten vermeld.
Display (afb. G)
Het display (13) geeft via een led-display (13b)
de accustand en de rijstanden van de motor
(23) aan. Bovendien schakelt u daarmee de
EPAC in en uit.
Motor in-/uitschakelen
• Schakel de EPAC in door te drukken op de
knop „Aan/Uit" (13a). Druk opnieuw op de
toets om de EPAC uit te schakelen.
Opmerking: De EPAC schakelt na 5 minuten
compleet uit als hij niet gebruikt wordt.
Foutmeldingen
Het led-display (13b) pulseert rood om mogelij-
ke fouten in het artikel of tijdens het rijden aan
te geven.
Een kort overzicht van eventuele problemen en
van de oplossing daarvan kunt u in de tabel
„Foutmeldingen op het display" naslaan.
Micro-Buttons (afb. H)
Schakel met de Micro-Buttons (26, 27)
door de verschillende rijstanden.
Micro-Button links (26)
• Druk op de linkse Micro-Button om een
rijstand lager te schakelen.
Micro-Button rechts (27)
• Druk op de rechtse Micro-Button om een
rijstand hoger te schakelen.
• Houd de rechtse Micro-Button 2 seconden lang
ingedrukt om de modus „Boost" te activeren.
Rijstanden
Stuur de rijstanden met behulp van de Mi-
cro-Buttons (26, 27). Na het inschakelen van
de motor worden de rijstanden door gekleurde
cirkelsegmenten aangegeven.
Opmerking: Het artikel start altijd in de
rijstand ZERO.
• Rijstand ZERO (witte cirkel):
In deze rijstand biedt de motor geen onder-
steuning.
• Rijstand ECO (groene cirkel):
In deze rijstand biedt de motor geringe onder-
steuning (voor een grote reikwijdte van maxi-
maal 100 km (in optimale omstandigheden) op
lange en vlakke trajecten).
• Rijstand TOUR (blauwe cirkel):
In deze rijstand biedt de motor gemiddelde
ondersteuning (voor een goed evenwicht
tussen reikwijdte en ondersteuning).
• Rijstand RACE (lila cirkel):
In deze rijstand biedt de motor maximale on-
dersteuning (voor veeleisende beklimmingen).
• Boost-functie (rode cirkel):
Houd de rechtse Micro-Button ca. 2 seconden
lang ingedrukt (eender in welke rijstand u zich
bevindt) om max. 20 seconden lang extra
ondersteuning te krijgen.