3) Selecteer het gewenste netwerkcertificaat en druk op Importeren (Import)
Opmerking: Wanneer het netwerkcertificaat is geïmporteerd, wordt de naam van het
certificaatbestand weergegeven onder Geïmporteerde netwerkcertificaten (Imported
Network certificates) in het menu Netwerk (Network).
6.2. LAN-verbinding via Ethernet-kabel
1) Sluit een LAN-kabel aan op de Ethernet-aansluitingspoort aan de achterkant van de
weergave-eenheid en op een router of LAN-wandconnector.
2) Controleer in het menu Netwerk (Network) de LAN-verbindingsstatus die onder Ethernet
wordt weergegeven.
6.3. Een statisch IP-adres en/of DNS-server instellen voor een wifi- of
LAN-netwerk
1) Druk in het menu Netwerk (Network) op het
momenteel geselecteerde wifinetwerk.
2) Druk onder de naam van het wifinetwerk op de
pijl naast IP-adres (IP address). Druk op de
schuifregelaar AAN/UIT (ON/OFF) naast Statische
IP inschakelen (Enable static IP)
Handmatige DNS-servers configureren
(Configure manual DNS servers)
naar groen) en voer de benodigde informatie in.
6.4. Verbinding met wifinetwerk verbreken
Druk in het menu Netwerk (Network) op het momenteel geselecteerde wifinetwerk en druk
vervolgens op Verbinding verbreken (Disconnect).
6.5. Alle netwerkgegevens op de weergave-eenheid wissen
Druk in het menu Netwerk (Network) op Alle gegevens wissen (Clear all data). Druk op OK.
7. Verbinding met PACS en werklijst instellen
Het importeren van een werklijst en het exporteren van afbeeldingen vereist dat de
werklijstserver/PACS-server (Picture Archiving and Communication System) gegevens kan
verzenden en ontvangen in DICOM-indeling (Digital Imaging and Communications in
Medicine). Voor het instellen van serververbindingen moet de weergave-eenheid verbonden
zijn met een wifi- of LAN-netwerk (zie hoofdstuk 6.1 en 6.2).
7.1. De weergave-eenheid instellen voor de serververbinding:
•
Druk op het tabblad Instellingen (Settings) en vervolgens op Configureren (Setup).
•
Druk op DICOM-instellingen (DICOM setup)
•
Het is optioneel om de Stationsnaam (Station name)
station wordt gebruikt om de eenheid te herkennen als er een speciale werklijst naar een
specifieke eenheid moet worden gepusht of als het belangrijk is om te volgen vanaf welke
eenheid gegevens zijn verzonden. De standaardnaam is AmbuMon en de maximale lengte
van de stationsnaam is 16 tekens.
280
of
20
(schakelt over
21
22
.
19
23
te wijzigen. De naam van het
.
19
20
21