Console voor het HeartLight X3-systeem
8. Stimulatie van de nervus phrenicus wordt aanbevolen om letsel aan de nervus phrenicus te
voorkomen. Hieronder wordt één methode voor stimulatie beschreven: stimuleer vanaf de vena
cava superior zodra de ballon bij de vena pulmonalis dextra superior (en desgewenst de vena
pulmonalis dextra inferior) gevuld is om de locatie van de nervus phrenicus te bepalen door te
kijken of de stimulatie op de doellocatie voor energieafgifte wordt 'opgepikt'. Het is aan te bevelen
om te stimuleren op een hoog vermogen dat zeker zal worden opgepikt door de nervus phrenicus.
9. Wanneer u vóór energieafgifte stimuleert, kan de locatie van diafragmastimulatie (en daarmee bij
benadering de locatie van de nervus phrenicus) via fluorescopie of ICE worden vergeleken met
de doellocatie voor energieafgifte. Richt geen energie op plaatsen waar de nervus phrenicus
wordt gestimuleerd.
10. Wanneer begeleidende stimulatie wordt gebruikt, moet de energieafgifte naar de vena pulmonalis
dextra superior (of inferior) worden gestaakt als de beweging van de nervus phrenicus/van het
diafragma tijdens de energieafgifte vertraagt of verandert.
11. Voer de laesiegenerator op. Schakel de richtbundels in. (Zie subparagraaf 5.7.1: Tabblad
Illumination (Verlichting) voor instructies voor het inschakelen van de richtbundels.) Roteer de
laesiegenerator en stel een plan op voor energieafgiften die een laesie rondom zullen vormen. De
energie moet geheel in 'weefsel' of in 'weefsel en bewegend bloed' (alleen bij de dosering 5,5 W)
worden afgegeven, maar nooit in stilstaand bloed. De energie moet zo proximaal (antraal) worden
afgegeven als het contact toestaat. Energie moet worden afgegeven in een overlappend
patroon om te voorkomen dat er stukken tussen de laesies worden overgeslagen.
© CardioFocus
06-4955 - NL
Pagina 86 van 155
Bedienings- en onderhoudshandleiding
ECN-4577
Rev D