•
De maat van de ATTUNE PS tibiale insertie dient overeen te komen met de maat van de
geselecteerde ATTUNE PS femurcomponent. ATTUNE PS tibiale inserties dienen binnen 2
maten van de ATTUNE tibiale basis te vallen.
•
ATTUNE patellacomponent:
o
De maten 38 mm en 41 mm kunnen worden gebruikt met alle maten femurcomponent.
o
Maat 29 mm kan alleen worden gebruikt met femurcomponent maat 1 tot en met 3.
o
Maat 32 mm kan alleen worden gebruikt met femurcomponent maat 1 tot en met 6.
o
Maat 35 mm kan alleen worden gebruikt met femurcomponent maat 1 tot en met 8.
•
Implantaten en testcomponenten van verschillende fabrikanten of implantaatsystemen
dienen nooit samen te worden gebruikt.
•
Knieprothesecomponenten mogen nooit opnieuw worden geïmplanteerd. Ook al lijkt het
implantaat onbeschadigd, er kunnen toch microscopische beschadigingen zijn ontstaan
die tot een defect van het implantaat kunnen leiden.
•
Gebruik altijd een testprothese voor testdoeleinden. Testcomponenten mogen niet
worden geassembleerd met componenten die zijn bedoeld voor permanente implantatie.
Testcomponenten moeten dezelfde maatvoering hebben als de overeenkomstige
permanent te implanteren componenten.
•
De implantaten mogen op geen enkele wijze worden veranderd of aangepast.
•
Vermijd het boren van meerdere pengaten in de proximale tibia, daar dit van invloed kan
zijn op de drukvastheid van de tibia.
OPMERKING: De hulpmiddelen voor eenmalig gebruik van DePuy zijn niet ontworpen om na
gebruik bij één patiënt welke wijzigingen dan ook te ondergaan of doorstaan, zoals
demontage, reiniging en opnieuw steriliseren. Hergebruik kan mogelijk de werking van het
hulpmiddel en de veiligheid van de patiënt compromitteren.
LET OP: De volgende condities, op zichzelf staand of in combinatie met elkaar, leveren vaak
een zware belasting op voor de betreffende extremiteit, waardoor er voor de patiënt een
groter risico is op falen van de knievervanging:
1.
Obesitas of overgewicht van de patiënt.
2.
Lichamelijke arbeid.
3.
Actieve sportbeoefening.
4.
Hoog activiteitsniveau van de patiënt.
5.
Kans op vallen.
6.
Alcohol- of drugsverslaving.
7.
Andere beperkingen, indien van toepassing.
Naast het bovenstaande hebben de volgende lichamelijke aandoeningen, op zichzelf staand of in
combinatie met elkaar, de neiging de fixatie van knievervangende implantaten nadelig te beïnvloeden:
1.
Duidelijke osteoporose of slecht botmateriaal.
2.
Metabole stoornissen of systemische farmacologische behandelingen die leiden tot
progressieve verslechtering van solide botsteun voor het implantaat (bijv. diabetes
mellitus, behandelingen met steroïden, immunosuppressieve behandelingen enz.).
3.
Voorgeschiedenis van algemene of lokale infecties.
4.
Ernstige misvormingen die leiden tot verzwakte fixatie of onjuiste positionering van het
implantaat.
5.
Tumoren van de ondersteunende botstructuren.
6.
Allergische reacties op implantaatmaterialen (bijv. botcement, metaal, polyethyleen).
7.
Weefselreacties op implantaatcorrosie of -resten als gevolg van slijtage van het implantaat.
8.
Beperkingen aan andere gewrichten (bijv. heupen of enkels).
41