Bevestig de instelling van de klep na een MRI-
•
procedure.
•
Gebruik alleen de CODMAN CERTAS-toolkit
voor het aanpassen van de instelling van de
programmeerbare CODMAN CERTAS en
CODMAN CERTAS Plus-kleppen.
Gebruik de componenten van de CODMAN CERTAS-
•
toolkit niet op een metalen oppervlak, zoals een
Mayo-tafel, omdat dit de werking van de magneten
van de indicatortool kan verstoren.
Opmerking: de bijstellingstool bevat
sterke magneten.
Inspecteer de componenten van de CODMAN
•
CERTAS-toolkit op beschadigingen voor elk gebruik.
Controleer op beschadigingen zoals scheurtjes.
Gebruik de toolkit niet als er beschadigingen zijn.
Neem voor een vervangende toolkit contact op met
uw lokale Codman-vertegenwoordiger.
•
Bovenmatige zwelling kan er de oorzaak van zijn
dat de instelling moeilijk kan worden bepaald en/of
bijgesteld.
Zie stap 4 in SECTIE C: Bijstellingsprocedure na
o
implementatie voor instructies voor het gebruik
van de positioneringstool met een laag profiel in
dergelijke gevallen.
Als het problematisch blijft om welke van
o
de beide positioneringstools dan ook te
positioneren, moet u wachten tot de zwelling
is afgenomen of de klepinstelling bevestigen
met een röntgenfoto. Zie SECTIE E: De huidige
klepinstelling bevestigen voor meer informatie.
•
Het niet nauwkeurig positioneren van de
positioneringstool kan mogelijk leiden tot een
onnauwkeurige indicatie van de instelling, wat
weer een onjuiste afleeswaarde tot gevolg kan
hebben (d.w.z. er kan een onjuist getal worden
weergegeven op het venster van de indicatortool).
De positioneringstool moet nauwkeurig worden
uitgelijnd met de stroomrichting van de klep en
het midden van het harde-klepmechanisme om
een nauwkeurige afleeswaarde te verkrijgen. Een
goede uitlijning kan moeilijk zijn als het boven de
klep liggende weefsel dikker is dan 10 mm. In een
dergelijk geval moet u de klepinstelling bevestigen
met een röntgenfoto of fluoroscopie. Zie SECTIE
D: Problemen oplossen en SECTIE E: De huidige
klepinstelling bevestigen.
Bijwerkingen
Het kan voorkomen dat een apparaat voor het shunten van
liquor op enig moment moet worden vervangen als daar
medische redenen voor zijn of als het apparaat defect is.
Houd patiënten met geïmplanteerde shuntsystemen onder
nauwkeurige observatie; wees alert op symptomen van een
shuntdefect.
Enkele complicaties die in geïmplanteerde shuntsystemen
kunnen optreden, zijn: mechanisch defect, obstructie van
het shuntpad, infectie, allergische reacties op het implantaat
en liquorlekkage langs het geïmplanteerde shuntpad.
Klinische symptomen, zoals hoofdpijn, geïrriteerdheid,
braken, sufheid of geestelijke achteruitgang kunnen er
mogelijk op wijzen dat de shunt niet functioneert. Beperkte
kolonisatie, meestal met Staph. epidermiditis, kan na een
tussenpoos van een paar dagen tot een aantal jaren leiden
tot recidiverende koorts, anemie, splenomegalie en kan
77