door de klep begint te stromen, kan de uitlaat van
de klep opwaarts worden gericht om te helpen het
systeem te ontluchten.
Opmerking: door een te hoge stroomsnelheid
(> 0,75 ml/min) wordt de SIPHONGUARD-regelaar
geactiveerd en wordt de indruk gewekt dat de
klep distaal is afgesloten. In werkelijkheid wordt
de stroom omgeleid naar het secondaire pad met
hoge weerstand.
8. Bevestig een distale katheter aan de klep en spoel
voorzichtig een zoutoplossing door het systeem
om ervoor te zorgen dat er geen lucht meer in de
katheter achterblijft.
9. Het apparaat is nu gereed voor de procedure voor
het testen van de SIPHONGUARD-regelaar of voor
de manometertest.
Opmerking: alle kleppen zijn gevoelig voor
beschadiging vanwege een te hoge stroomsnelheid
tijdens het testen. Wees uiterst voorzichtig wanneer u
een klep spoelt. Er kunnen beschadigingen ontstaan
wanneer te hoge stroomsnelheden worden gebruikt.
Het wordt aanbevolen om een stroomsnelheid te
gebruiken die niet hoger is dan 0,5 ml/min.
Procedure voor het testen van de
SIPHONGUARD-regelaar
Opmerking: deze procedure is uitsluitend van
toepassing op kleppen met een geïntegreerde
SIPHONGUARD-regelaar.
Opmerking: voer deze procedure onmiddellijk uit na
het voltooien van de spoelprocedure. Deze procedure
is bedoeld voor een visuele bevestiging dat de
SIPHONGUARD-regelaar naar behoren functioneert.
1. Gebruik een volle injectiespuit met zoutoplossing die
aan de vierweg- is bevestigd om de manometer tot
boven aan te vullen.
2. Draai de afsluitkraan om de manometer op de klep
en de SIPHONGUARD-regelaar aan te sluiten
(afbeelding A-3).
3. Breng het uiteinde van de distale katheter op dezelfde
hoogte als het vloeistofniveau in de manometer
(afbeelding A-4).
Opmerking: de regelaar moet op een steriel
oppervlak liggen en mag gedurende de test niet
worden aangeraakt.
4. Houd het distale uiteinde van de katheter naast
de manometer en laat het uiteinde van de katheter
langzaam zakken totdat het vloeistofniveau in de
manometer begint te zakken.
5. Laat het uiteinde van de katheter verder zakken met
een snelheid die hoger ligt dan de snelheid waarmee
het vloeistofniveau in de manometer zakt. Wanneer
u dit doet, merkt u dat er een corresponderende
toename is in de snelheid waarmee het
vloeistofniveau in de manometer zakt.
6. Er wordt een punt bereikt waarop de snelheid van
het zakken van het vloeistofniveau in de manometer
drastisch afneemt, maar NIET stopt. Dit is het punt
waarop het primaire pad van de SIPHONGUARD-
92