nl
6.5.2.1
De isolatieweerstand van de mo-
torwikkeling controleren
6.5.2.2
De weerstand van de tempera-
tuursensor controleren
6.5.2.3
Controleer de weerstand van de
staafelektrode voor de bewaking
van de afdichtingsruimte
6.5.3
Aansluiting draaistroommotor
6.5.4
Aansluiting bewakingsinrichtin-
gen
604
Installatie en elektrische aansluiting
Overleg in geval van storingen met de servicedienst.
Meet de isolatieweerstand met een isolatietester (gemeten gelijkspanning = 1000 V).
De volgende waarden moeten worden aangehouden:
▪ Bij de eerste inbedrijfname: isolatieweerstand mag de 20 MΩ niet onderschrijden.
▪ Bij overigen metingen: Waarde moet groter zijn dan 2 MΩ.
Meet de weerstand van de temperatuursensor met een ohmmeter. Er moet aan de vol-
gende gemeten waarden worden voldaan:
▪ PTC-sensoren (thermistoren): Gemeten waarde is afhankelijk van het aantal ingebouw-
de sensoren. Een PTC-sensor heeft een koude weerstand tussen 20 en 100 ohm.
– Bij drie sensoren in serie ligt de gemeten waarde tussen de 60 en 300 ohm.
– Bij vier sensoren in serie ligt de gemeten waarde tussen de 80 en 400 ohm.
▪ Pt100-sensoren: Pt100-sensoren hebben bij 0 °C (32 °F) een weerstandswaarde van
100 ohm. Tussen 0 °C (32 °F) en 100 °C (212 °F) neemt de weerstand per 1 °C (1,8 °F)
met 0,385 ohm toe.
Bij een omgevingstemperatuur van 20 °C (68 °F) bedraagt de weerstand 107,7 ohm.
Meet de weerstand van de elektrode met een ohmmeter. De gemeten waarde moeten
naar "oneindig" gaan. Bij waarden van ≤ 30 kOhm zit er water in de olie, ververs in dat
geval de olie!
De draaistroomuitvoering wordt met vrije kabeluiteinden geleverd. De aansluiting op
het stroomnet gebeurt door het aansluiten van de spanningskabels in het schakeltoe-
stel. Raadpleeg het aansluitschema voor gedetailleerde gegevens omtrent de aanslui-
ting. Laat de elektrische aansluiting altijd door een elektromonteur uitvoeren!
LET OP! De afzonderlijke aders worden volgens het aansluitschema benoemd. Knip
de aders niet af! Er is geen sprake van een nadere toewijzing tussen de benaming
van de aders en het aansluitschema.
Benaming van de aders van de stroomaansluitingen bij directe inschakeling
Netaansluiting
U, V, W
Aarde
PE (gn-ye)
Benaming van de aders van de stroomaansluitingen bij sterdriehoekschakeling
Netaansluiting (begin wikkeling)
U1, V1, W2
Netaansluiting (einde wikkeling)
U2, V2, W2
Aarde
PE (gn-ye)
Raadpleeg het bijgevoegde aansluitschema voor gedetailleerde gegevens omtrent de
aansluiting en uitvoering van de bewakingsvoorzieningen. Laat de elektrische aanslui-
ting altijd door een elektromonteur uitvoeren!
LET OP! De afzonderlijke aders worden volgens het aansluitschema benoemd. Knip
de aders niet af! Er is geen sprake van een nadere toewijzing tussen de benaming
van de aders en het aansluitschema.
GEVAAR
Er bestaat explosiegevaar bij onjuiste aansluiting!
Wanneer de bewakingsvoorzieningen niet correct worden aangesloten, bestaat er bij
het werk binnen explosieve zones risico op dodelijk letsel door explosies! Laat de
aansluiting altijd door een elektromonteur uitvoeren. Bij toepassing binnen explosie-
ve zones geldt het volgende:
• Sluit de thermische motorbewaking aan via een relais!
• De uitschakeling door de temperatuurbegrenzing moet met een herinschake-
lingsblokkering plaatsvinden! Een herinschakeling pas mogelijk zijn als de "ont-
grendelingsknop" met de hand is ingedrukt!
• Sluit een externe elektrode (bijv. bewaking van de afdichtingsruimte) aan via
een relais met een intrinsiek veilige stroomkring!
• Neem voor meer informatie het hoofdstuk over explosiebeveiliging in bijlage de
van deze inbouw- en bedieningsvoorschriften in acht!
WILO SE 2019-01