GEBRUIKSHANDLEIDING
GEBRUIK VAN DE MACHINE
REINIGING VAN HET INJECTIESYSTEEM
Zet het apparaat niet op het voertuig, omdat er per ongeluk vloeistof uit kan lekken.
Om het injectiesysteem te reinigen is 1 liter vloeistof benodigd dat voldoende is voor een cyclus van 20-30 minuten. Vul het
ISC-reservoir (max. inhoud 3 liter) met de betreffende reinigingsvloeistof en controleer of dit geschikt is met het oog op het type
brandstof waarop de auto functioneert. Bij motoren met een grote capaciteit of in geval van overmatige vervuiling kan het nodig
zijn een grotere hoeveelheid product te gebruiken zodat de behandeling langer duurt en het gewenste resultaat wordt bereikt.
LET OP: het apparaat kan niet werken als er niet voldoende vloeistof in het reservoir zit. Gebruik alleen producten die
speciaal bestemd zijn voor het reinigen van injectoren of het injectiesysteem van diesel- of benzinemotoren, aangezien
de fabrikant niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor schade aan het voertuig waaraan gewerkt wordt, veroorzaakt
door het gebruik van NIET SPECIFIEKE producten.
1. Start de motor en laat hem draaien totdat de normale bedrijfstemperatuur is bereikt (min. 70°C). Zet de motor af.
2. Plaats het apparaat dicht bij het voertuig.
3. Sluit de rode slang aan op de PRESSURE koppeling en de blauwe slang op de RETURN koppeling van het apparaat. Beide
slangen zijn voorzien van een snelkoppeling en een rode of een blauwe slangkraag.
4. Stel op de auto vast waar de brandstoftoevoerleiding zich bevindt en, eventueel, de retourleiding waarmee de brandstoftank of
het filter met de injectoren verbonden zijn.
5. Sluit met behulp van de meegeleverde leidingen met een inwendige diameter van 8 of 10 mm de toevoerleiding aan op de
retourleiding naar de brandstoftank.
Bij sommige auto's kan het nodig zijn om adapters met snelkoppelingen te gebruiken in plaats van alleen de slang.
Op die manier ontstaat er een gesloten circuit waardoor de brandstof via de pomp van de auto weer terug geleid wordt naar
de tank van de auto.
Bij sommige soorten motoren kan de elektrische brandstofpomp worden uitgeschakeld door een relais of zekering te
verwijderen.
LET OP: soms wordt ook het injectiesysteem uitgeschakeld. Verwijder in dat geval geen relais of zekeringen.
Sluit als er geen retourleiding is de toevoerleiding af met een plastic dop.
6. Gebruik de meegeleverde leidingen met snelkoppeling om de PRESSURE slang aan te sluiten op de eerder losgekoppelde
toevoerleiding en de RETURN slang op een eventuele retouraansluiting van het injectiesysteem.
7. Sluit het apparaat aan op de accu van de auto (12 V dc): de zwarte klem op de negatieve pool (-) en de rode klem op de
positieve pool (+).
LET OP: het apparaat werkt alleen op 12V. Wordt het apparaat op een stroombron van meer dan 16V aangesloten,
dan slaat de inwendige veiligheidszekering van het elektronische systeem van het apparaat door.
8. Selecteer INJECTIE en druk op OK
88
NL