is, trekt u de stemprothese met de inbrengpen of een niet-getande vaatklem naar buiten. Inspecteer de stemprothese. Als de
stemprothese beschadigd is (bv. de blauwe ring is losgeraakt of de klep is afgescheurd), gooit u de prothese weg; als dit niet
het geval is, laadt u de stemprothese opnieuw en herhaalt u de inbrengprocedure zoals beschreven in paragraaf 2.1.
Gerelateerd aan het hanteren
Probleem: de prothese laat zich moeilijk naar voren duwen in de buis.
Vermoedelijke oorzaak: de oesofageale flens is niet volledig naar voren gevouwen in de laadbuis.
Oplossing: onderbreek het inbrengen en trek de prothese terug uit de laadbuis. Inspecteer de stemprothese. Als de stemprothese
beschadigd is, gooit u de prothese weg! Als de klep onbeschadigd is, laadt u de stemprothese opnieuw en herhaalt u de
procedure zoals beschreven in paragraaf 2.3.
Probleem: de prothese is volledig in de oesofagus ingebracht (onbedoelde overshoot).
Oplossing: laat het veiligheidsbandje aan de inbrengpen zitten en volg de instructies in paragraaf 2.4.
Gerelateerd aan de punctie
Aspiratie van de prothese of andere onderdelen: directe symptomen zijn bijvoorbeeld hoesten, naar adem snakken of een
piepende ademhaling.
Oplossing: een gedeeltelijke of volledige luchtwegobstructie vereist een onmiddellijke interventie om het voorwerp te
verwijderen. Als de patiënt kan ademen, kan het vreemde voorwerp door hoesten worden verwijderd. Zoals bij elk vreemd
voorwerp kunnen complicaties van aspiratie obstructie of infectie veroorzaken, waaronder pneumonie, atelectase, bronchitis,
longabces, bronchopulmonaire punctie en astma.
Bij vermoedelijke aspiratie van het hulpmiddel moet er een CT-scan worden gemaakt om de aspiratie te bevestigen en het
hulpmiddel te lokaliseren. Als de CT-scan bevestigt dat het hulpmiddel is geaspireerd, kan het endoscopisch worden verwijderd
met behulp van een niet-getande tang.
De siliconenbehuizing van de Provox ActiValve kan ook endoscopisch worden gelokaliseerd. Op een CT-scan en tijdens een
endoscopie wordt het hulpmiddel zichtbaar als een rond voorwerp met een opening in het midden dat een buitendiameter
heeft van ongeveer 14 mm (de flenzen van het hulpmiddel), of in de vorm van een manchetknoop met een schachtlengte van
4,5, 6, 8, 10 of 12,5 mm, afhankelijk van de maat van het hulpmiddel. Tijdens de endoscopie kunnen er reflecties van de
lichtbron op het gladde siliconenrubber worden waargenomen. Bovendien kunnen bij protheses die langere tijd in situ zijn
gebleven wit of geel ogende candida-afzettingen zichtbaar worden op het hulpmiddel.
Ingestie van de prothese of andere onderdelen kan symptomen veroorzaken die voornamelijk afhankelijk zijn van de
grootte, locatie en mate van obstructie (indien van toepassing).
Oplossing: het voorwerp komt gewoonlijk vanzelf in de maag terecht en passeert vervolgens het darmkanaal. In geval van een
darmobstructie, -bloeding of -perforatie, of als het voorwerp in het darmkanaal blijft steken, dient chirurgische verwijdering
te worden overwogen. Als het hulpmiddel in de oesofagus is gebleven, kan het endoscopisch worden verwijderd. De patiënt
kan 4-6 dagen wachten tot het hulpmiddel vanzelf met de stoelgang naar buiten komt. De patiënt moet worden geïnstrueerd
om de ontlasting te controleren op het ingeslikte hulpmiddel. Als het apparaat niet vanzelf met de stoelgang naar buiten
komt, of als er andere tekenen van obstructie zijn (koorts, overgeven, pijn in de onderbuik) moet er een gastro-enteroloog
worden geraadpleegd.
De siliconenbehuizing van de Provox ActiValve kan ook endoscopisch worden verwijderd. Zie het bovenstaande hoofdstuk
voor meer informatie over endoscopische verwijdering.
Hemorragie/bloeding van de punctie: tijdens vervanging van de prothese kan een lichte bloeding van de randen van de
tracheo-oesofageale punctie optreden, die doorgaans vanzelf stopt. Patiënten die anticoagulantia gebruiken, moeten vóór
plaatsing of vervanging van de prothese echter zorgvuldig worden beoordeeld op bloedingsrisico's.
Als gevolg van infectie en/of oedeem van de tracheo-oesofageale punctie kan de lengte van het punctietraject toenemen
(bv. tijdens radiotherapie).
Hierdoor kan de prothese naar binnen en onder het slijmvlies van de trachea of oesofagus worden getrokken. Ontsteking of
overgroei van het oesofageale slijmvlies kan er ook toe leiden dat de prothese aan de kant van de trachea uit de punctie steekt.
Oplossing: vervang de prothese tijdelijk door een langer exemplaar. Behandeling met antibiotica met of zonder corticosteroïden
kan eveneens worden overwogen. Als de situatie niet verbetert, moet de prothese worden verwijderd. De punctie stutten met
een katheter kan worden overwogen.
Granulatie rond de tracheo-oesofageale punctie.
Oplossing: elektrische, chemische of lasercauterisatie van het granulatiegebied kan worden overwogen.
Hypertrofische littekenvorming rond de punctie waarbij het tracheale slijmvlies over de tracheale flens uitstulpt, kan
optreden als de prothese relatief kort is.
Oplossing: het overtollige weefsel kan worden verwijderd met behulp van een laser; er kan ook een prothese met een langere
schacht worden ingebracht.
Uitpuiling gevolgd door uitdrijving van de prothese wordt soms waargenomen tijdens infectie van de tracheo-oesofageale
punctie.
26