•
overvulling van het reservoir, wat oorzaak kan zijn van overdosering
van het geneesmiddel of beschadiging van de pomp
•
lucht in het reservoir van de pomp kan ervoor zorgen dat de infusiesnelheid de
geprogrammeerde snelheid overschrijdt. Dat kan leiden tot een overdosis van
het medicijn.
Andere ongewenste verschijnselen, zoals:
•
afstotingsreacties van lichaamsvreemde materialen
•
postoperatieve pijn of ongemak
•
huiderosie of wonddehiscentie van de implantatieholte
Informatie voor de patiënt
Attendeer de patiënt op het belang van het pompalarm en instrueer hem/
haar onmiddellijk de kliniek of artsenpraktijk te bellen als het alarm afgaat.
Stel patiënten ervan op de hoogte dat door een verhoogde lichaamstemperatuur en
veranderingen in de luchtdruk de infusiesnelheid van de pomp kan veranderen.
Koorts kan een verhoogde lichaamstemperatuur veroorzaken. Veranderingen in de
atmosferische druk kunnen worden veroorzaakt door het verblijven in of reizen naar
hoog gelegen gebieden, reizen in een vliegtuig zonder luchtdrukbeheersing, lange
vluchten in vliegtuigen met luchtdrukbeheersing of door scubaduiken.
Informeer patiënten over de volgende beperkingen:
•
Scubaduiken of diepzeeduiken is niet toegestaan
•
Hogedrukkamers mogen niet worden gebruikt
•
Transcutane elektrische zenuwstimulatie (TENS) mag niet worden toegepast in
de nabijheid van de pomp
•
Hoogenergetische radiofrequentieapparatuur, zoals radiozenders en
beveiligingspoorten, moet worden vermeden
•
Beveiligingspersoneel op luchthavens e.d. moeten ervan op de hoogte
worden gesteld dat de geïmplanteerde pomp een veilige controle met
beveiligingspoorten onmogelijk maakt
Geef de patiënt de volgende instructies:
•
Neem onmiddellijk contact op met de artsenpraktijk als het
geluidsalarm afgaat.
•
Manipuleer of hanteer de pomp niet overmatig via de huid. Dit staat
bekend als het twiddlersyndroom, dat afkoppelen of knikken van de katheter
kan veroorzaken.
•
Houd het implantaatgebied schoon, droog en afgeschermd tegen uitwendige
druk of irritatie.
•
Vermijd lichamelijke activiteiten die schade aan het implantaatgebied of aan
het hulpmiddel kunnen veroorzaken.
•
Zorg dat u altijd uw patiëntenidentificatiekaart bij u hebt.
•
Stel uw huisarts en specialisten ervan op de hoogte dat u een geïmplanteerde
pomp draagt.
•
Raadpleeg uw arts indien u ongebruikelijke tekenen of symptomen waarneemt.
•
Rapporteer elke verandering die betrekking heeft op de effectiviteit van een
therapie, als gevolg van blootstelling aan een industriële omgeving zoals
elektrische substations, booglassen en andere industriële apparatuur.
•
Rapporteer elke verandering die betrekking heeft op de effectiviteit
van de behandeling, als gevolg van blootstelling aan hoogenergetische
radiofrequentieapparatuur, zoals radiozenders en beveiligingspoorten.
•
Kom op de afgesproken tijdstippen terug voor navullingen en stel uw arts op
de hoogte van eventuele reisplannen, zodat het navullen van de pomp kan
worden gepland.
•
Stel uw kliniek of artsenpraktijk er tevoren van op de hoogte wanneer u naar
een andere tijdzone reist. Het kan nodig zijn het doseringsschema aan te
passen (alleen bij variabele doseringsprogramma's).
Stel patiënten op de hoogte van de waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen die
horen bij het voorgeschreven geneesmiddel, met inbegrip van symptomen van
over- en onderdosering.
Informeer patiënten over het belang van regelmatige controles op de kliniek of
artsenpraktijk, zodat de werking van het systeem goed kan worden bewaakt.
Informatie over geneesmiddelstabiliteit
Uitsluitend de hieronder vermelde geneesmiddelen kunnen met de MedStream
pomp worden gebruikt voor de in het voorgaande beschreven indicaties. Meng
deze middelen uitsluitend met conserveermiddelvrije steriele 0,9 % NaCl-oplossing
om de juiste concentratie te verkrijgen.
Tabel 2
Informatie over geneesmiddelstabiliteit
Naam geneesmiddel
Conserveermiddelvrij morfinesulfaat
steriele oplossing
Conserveermiddelvrij baclofen
steriele oplossing
Raadpleeg de documentatie bij de geneesmiddelen voor volledige
receptuurinformatie, indicaties, contra-indicaties, waarschuwingen,
voorzorgsmaatregelen en ongewenste voorvallen.
Controleer bij het vullen van het reservoir of de uiterste houdbaarheidsdatum
van het geneesmiddel niet verstrijkt voordat de patiënt voor de eerstvolgende
navulling terugkomt.
Stabiliteitsduur
120 dagen
120 dagen
81