8.7
Subglottische suctie
1. Om intermitterende suctie uit te voeren, verwijdert u de dop van de Luer-connector van de
subglottische suctielijn.
2a. Manuele suctie kan met een injectiespuit.
2b. Met behulp van de adapters kan een actief suctieapparaat worden aangesloten (zie afbeelding
5).
3. Dicht na subglottische suctie de Luer-connector van de suctielijn weer af met de dop.
Opgelet:
•
Als het suctiekanaal verstopt is, kan het worden schoongemaakt door lucht/zuurstof in te
blazen (aanbevolen 3 – 6 l/min; max.12 l/min) of door het te spoelen met een zoutoplossing (aan-
bevolen 2 – 3 ml). Overschrijd de aanbevolen limieten niet en let op de individuele verdraagbaarheid
van de patiënt. De volgende bijwerkingen kunnen zich voordoen: Ophoping van mogelijk besmette
secretie, ongemak, misselijkheid en kokhalzen, overmatige secretie.
•
Zorg ervoor dat de cuff voldoende is opgeblazen voordat u de suctielijn spoelt.
•
Verwijder de aangebrachte zoutoplossing direct na het spoelen van de suctielijn.
•
Als de suctielijn niet kan worden vrijgemaakt, moet de canule worden vervangen.
8.8
Above Cuff Vocalisation
Opgelet:
•
ACV moet worden uitgevoerd door professioneel personeel.
ACV wordt gebruikt om de patiënt te voorzien van fonatiecapaciteiten. Daartoe moet het worden
NL
aangepast aan de behoeften en mogelijkheden van de individuele patiënt. Het is essentieel dat de
patiënt bij elke stap van ACV wordt geïnstrueerd en wordt betrokken om een goede samenwerking
en een goed resultaat tijdens de toepassing te garanderen.
Voordat u ACV gebruikt, moet u ervoor zorgen dat de patiënt een tracheostomiecanule met per-
manent opgeblazen cuff draagt en dat de cuff niet leegloopt. Indien nodig kan de lucht vóór het
opblazen worden bevochtigd via de subglottische suctielijn om te voorkomen dat het larynxslijm-
vlies uitdroogt.
1. Leg de geplande procedure uit aan de patiënt. Geef mogelijke bijwerkingen aan en beantwoord
de vragen van de patiënt.
2. Controleer of de bovenste luchtwegen niet geblokkeerd zijn.
3. Maak de subglottische ruimte vrij van secretie met behulp van subglottische suctie.
4. Controleer of de suctielijn niet geblokkeerd is.
5. Sluit de instelbare lucht- of zuurstoftoevoer met behulp van een vingertopconnector correct aan
op de vrouwelijke Luer-connector van de subglottische suctielijn. Als alternatief kunnen andere
hulpmiddelen voor het onderbreken van de permanente luchtstroom worden gebruikt (bijv. Y-con-
nector).
6. Blaas langzaam lucht in de bovenste luchtwegen van de patiënt, beginnend met 1 l/min en
langzaam stijgend tot een typische stroomsnelheid van 3 – 6 l/min, afhankelijk van de behoeften
van de patiënt. Om te voorkomen dat het larynxslijmvlies uitdroogt, mag de stroomsnelheid niet
hoger zijn dan 12 l/min. Gebruik de vingertopconnector om de luchtstroomtijd te beperken. Dit
tijdsbestek moet worden aangepast aan het uitademingsritme van de patiënt. Pas de luchtstroom
en tijd aan binnen de comfortzone van de patiënt.
7. Houd de reactie van de patiënt in de gaten en pas de parameters (debiet en duur van de lucht-
stroom) aan indien nodig.
8. Wanneer de sessie is afgelopen, schakelt u de luchtstroom uit en koppelt u de apparatuur los
van de subglottische suctielijnconnector en plaatst u de dop terug.
182